Romans 3:5

11) Gods gerechtigheid

Dat is, trouw en waarheid, gelijk voren.

12) bevestigt,

Of, recommandeert; dat is, prijselijk en blijkelijk maakt; Rom. 5:8.

Ro 5.8

13) toorn

Dat is, straf, eigenlijk genoemd over sommigen, of ook vaderlijke kastijdingen over de zijnen; Ps. 6:2.

Ps 6.1

14) naar den mens).

Dat is, naar menselijke bedenking, of oordeel, hetwelk menen zou dat God niet behoorde te straffen hetgeen Zijne eer vordert.

Romans 3:8

19) (gelijk wij gelasterd worden,

Dat is, gelijk zulke gevolgen uit hetgeen wij van Gods genade en rechtvaardigheid leren, ons lasterlijk nageduid worden.

20) sommigen zeggen,

Namelijk verkeerde mensen, die onze leer verdraaien.

21) Welker verdoemenis rechtvaardig is.

In deze woorden is een korte wederlegging van hetgeen hier voren Rom. 3:7,8 tegen de leer van Paulus is ingevoerd, namelijk dat het zover vandaar is, dat hij zelfs degenen, die dat zeggen, met Gods oordeel dreigt.

Ro 3.7,8

Romans 9:19

52) Wat klaagt Hij [dan] nog?

Of, wat beschuldigt en toornt Hij nog? namelijk over degenen, die Hij verhardt, overmits zij naar Zijn wil, die onwederstandelijk is, verhard worden. Dit is een nieuwe tegenwerping des vleses tegen de voorgaande woorden van Paulus, waarop het antwoord volgt.

Romans 11:1

1) zeg dan:

Dat is, hetgeen ik tevoren gezegd heb van de verwerping der Joden, daarmede wil ik niet zeggen dat God al de Joden zou hebben verstoten; gelijk iemand daaruit zou kunnen besluiten.

2) Zijn volk

Dat is, de Joden, die Hij tot Zijn volk bijzonder had verkoren.

3) verstoten?

Grieks, afgestoten; namelijk van die waardigheid, waar zij in gesteld waren, zodat zij de beloofde zegening in Christus niet meer zouden deelachtig zijn.

4) een Israeliet,

Dat is, een Jood van afkomst, en nochtans van God niet verstoten.

5) uit het zaad Abrahams,

Namelijk naar het vlees; en ook naar de genade des verbonds, hetwelk God met Abraham en zijn zaad gemaakt heeft; Gen. 17:1.

Ge 17.1

6) Benjamin.

Namelijk den zoon van Jakob, uit Rachel, een van de aanzienlijkste stammen Isra‰ls, uit welken ook de koning Saul gesproten is geweest, 1 Sam. 9:1, en de koningin Esther; Esth. 2:5.

1Sa 9.1 Es 2.5
Copyright information for DutKant