Romans 4:11-12

19) het teken der besnijdenis

Dat is, de besnijdenis tot een teken en zegel, dat is verzegeling en versterking, van dat hij door het geloof gerechtvaardigd was; in welke woorden de natuur en eigenschap van alle sacramenten kortelijk wordt aangewezen, gelijk ook Gen. 17:11; Exod. 12:13; Ezech. 20:12. Namelijk dat zij dienen om het geloof niet eerst te werken, maar te verzegelen en te versterken, en daarom niet blote tekenen, maar ook zegelen zijn.

Ge 17.11 Ex 12.13 Eze 20.12

20) een vader van allen,

Namelijk naar welks voorbeeld of voetstappen God wil dat zowel heidenen als Joden door het geloof gerechtvaardigd zouden worden.

Romans 4:16-17

30) is zij

Namelijk de belofte van deze erfenis.

31) uit het geloof,

Dat is, onder voorwaarde van het geloof van God gedaan of gegeven.

32) naar genade zij;

Want geloof en genade gaan altijd tezamen, en het geloof steunt op de onveranderlijke genade Gods, niet op de werken of op zichzelven, Rom. 4:5; Ef. 2:8.

Ro 4.5 Eph 2.8

33) vast zij al den zade,

Want wij kunnen van de erve verzekerd worden alleen door het geloof, en niet door de werken der wet, dewijl niemand de wet onderhoudt, gelijk tevoren bewezen is. Zie ook Gal. 3:16,18.

Ga 3.16,18

34) uit de wet is,

Dat is, uit de Joden, wien de wet gegeven was. Want dat niemand uit de werken der wet een erfgenaam kan worden, is in Rom. 4:14 geleerd.

Ro 4.14

35) uit het geloof Abrahams is,

Dat is, die het geloof van Abraham navolgen, al zijn zij uit Abraham naar het vlees niet gesproten.

36) van ons allen;

Namelijk die geloven.

37) een vader van vele volken gesteld)

Namelijk niet alleen van degenen die uit hem naar het vlees zouden voortkomen, maar ook van degenen, die door het geloof uit alle andere volken in zijn geestelijke familie zouden ingelijfd en aangenomen worden.

38) voor Hem,

Van hier af wordt beschreven het geloof van Abraham met al zijne steunselen en eigenschappen, tot Gen. 4:22, vanwaar voorts aangewezen wordt dat ons hetzelve tot een voorbeeld is voorgesteld.

Ge 4.22

39) Die de doden levend maakt,

Dit is het eerste steunsel des geloofs, namelijk Gods almacht, hetwelk Abrahams geloof van node had, om vastelijk te geloven dat hij nu in zijnen ouderdom, als verstorven zijnde, kracht zou krijgen om een vader te worden van vele volken.

40) roept de dingen,

Of, noemt; dat is door zijn woord doet zijn en hun wezen hebben; Ps. 33:9; 2 Cor. 4:6.

Ps 33.9 2Co 4.6

Romans 9:6-8

22) Doch [ik zeg

Of, doch het is niet mogelijk, dat het woord van God uitgevallen is. Hier begint de apostel een grote zwarigheid te beantwoorden, die tegen zijn voorafgaande leer kon ingebracht worden, namelijk hoe het kon geschieden, dat de rechtvaardigheid en heiligheid alleen door het geloof in Jezus Christus wordt verkregen, daar de Joden, met wie God Zijn Verbond gemaakt had, en aan wie de beloften van de rechtvaardigheid door den Messias voornamelijk geschied waren, Christus en het geloof in Hem verwierpen; het zou dan mogen geschenen hebben dat de beloften Gods krachteloos waren geworden; waarop de apostel antwoordt dat deze beloften niet eigenlijk waren geschied aan de vleselijke nakomelingen, van Abraham, maar aan degenen, die God zo uit zijn geslacht als uit de heidenen, daartoe ook krachtiglijk naar Zijn eeuwige verkiezing zou roepen; latende de anderen, door een rechtvaardig en ondoorgrondelijk oordeel, in hunne verdorvenheid verharden.

23) dit] niet,

Namelijk van de verwerping der Joden, Rom. 9:3.

Ro 9.3

24) het woord Gods

Dat is, de beloften van God aan Abraham en zijne nakomelingen gedaan, en door de profeten doorgaans herhaald.

25) uitgevallen;

Dat is, teniet of krachteloos gemaakt, gelijk een aarden pot, iemand ontvallende, in stukken gebroken wordt.

26) die zijn niet allen Israel,

Dat is, rechte Isra‰lieten, daar Gods beloften eigenlijk op gezien hebben.

27) die uit Israel zijn.

Dat is, van Jakob afkomstig zijn.

28) Abrahams zaad zijn,

Dat is, van Abraham naar het vlees geboren.

29) kinderen;

Dat is, ware kinderen en erfgenamen der beloften.

30) het zaad genoemd worden.

Dat is, het ware zaad, dat een erfgenaam zal zijn der beloften; en niet in Isma‰, die van de beloofde erve uitgesloten is, hoewel hij ook van Abraham vleselijk geboren was.

31) de kinderen des vleses,

Dat is, die alleen naar het vlees uit Abraham geboren zijn.

32) de kinderen der beloftenis

Dat is, die, gelijk Izak, uit kracht der belofte Gods, tegen den loop der natuur geboren is, alzo ook door kracht van Gods verkiezing en belofte tot het geloof zouden gebracht worden.

33) worden voor het zaad gerekend.

Namelijk aan welke God Zijn geestelijken zegen en Zijn erfdeel belooft.

Galatians 3:7

22) Zo verstaat gij dan,

Of, verstaat dan.

23) die uit het geloof zijn,

Dat is, die hunne gerechtigheid zoeken in Christus door het geloof.

24) Abrahams kinderen zijn.

Namelijk geestelijke kinderen, niet naar het vlees, maar naar de belofte. Zie Joh. 8:39; Rom. 4:11, en Rom. 9:6,7,8; Gal. 3:29. Gelijk dan de vader gerechtvaardigd is, zo worden ook de kinderen gerechtvaardigd, alzo er maar ‚‚ne wijze is om gerechtvaardigd te worden, namelijk door het geloof in Christus. Zie Rom. 3:30.

Joh 8.39 Ro 4.11 9.6,7,8 Ga 3.29 Ro 3.30
Copyright information for DutKant