Romans 6:5
12) een plant geworden zijn Of, tezamen geplant zijn; ene gelijkenis, genomen van een ent, die in een jeugdigen boom ingegrift wordt, welke tot ne plant wordt met den boom en het sap des levens en der vruchtbaarheid uit hem trekt. Alzo, wil hij zeggen, die met Christus, als de stam, door het geloof zijn verenigd [waarvan de doop ook een teken is, Gal. 3:27], die verkrijgen door den Geest van Christus de kracht niet alleen om de zonden te doden en allengskens te begraven, maar ook om in nieuwheid des levens meer en meer op te staan en ter ere Gods heiliglijk te leven; Joh. 15:1. Ga 3.27 Joh 15.1 Romans 11:17
81) enige der takken Dat is, enige ongelovige Joden. Van hier af vermaant de apostel de geroepen heidenen dat zij zich niet moeten beroemen tegen de verstoten Joden; maar toezien dat zij door hun voorbeeld mogen gewaarschuwd worden, om zich te wachten dat zij niet mede tot ongeloof vervallen, opdat hun hetzelfde ook niet overkome. 82) afgebroken zijn, Namelijk van den wortel en stam; dat is, verstoten zijn van het verbond. 83) gij, Namelijk geroepen heidenen. De apostel spreekt hier aan het gehele lichaam der geroepen heidenen, niet deze of gene in het bijzonder. 84) een wilde olijfboom zijnde, Dat is, een spruit of ent, van een wilden olijfboom genomen, dat is, uit de heidenen, die een ongelovig volk waren. 85) in derzelver [plaats] Dat is, in plaats der afgebroken takken, welke zijn de ongelovige Joden. Grieks, in dezelve. 86) zijt ingeent, Dat is, in de gemeente Gods ingelijfd. 87) des wortels en der vettigheid Dat is, van het sap, hetwelk uit den wortel voortkomt en zich verspreidt in de takken; welke hier ook vettigheid genaamd wordt. En worden daardoor verstaan de voordelen en beloften den Joden van God gedaan. 88) des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden, Dat is, der Isralietische gemeente.
Copyright information for
DutKant