Romans 9:6

22) Doch [ik zeg

Of, doch het is niet mogelijk, dat het woord van God uitgevallen is. Hier begint de apostel een grote zwarigheid te beantwoorden, die tegen zijn voorafgaande leer kon ingebracht worden, namelijk hoe het kon geschieden, dat de rechtvaardigheid en heiligheid alleen door het geloof in Jezus Christus wordt verkregen, daar de Joden, met wie God Zijn Verbond gemaakt had, en aan wie de beloften van de rechtvaardigheid door den Messias voornamelijk geschied waren, Christus en het geloof in Hem verwierpen; het zou dan mogen geschenen hebben dat de beloften Gods krachteloos waren geworden; waarop de apostel antwoordt dat deze beloften niet eigenlijk waren geschied aan de vleselijke nakomelingen, van Abraham, maar aan degenen, die God zo uit zijn geslacht als uit de heidenen, daartoe ook krachtiglijk naar Zijn eeuwige verkiezing zou roepen; latende de anderen, door een rechtvaardig en ondoorgrondelijk oordeel, in hunne verdorvenheid verharden.

23) dit] niet,

Namelijk van de verwerping der Joden, Rom. 9:3.

Ro 9.3

24) het woord Gods

Dat is, de beloften van God aan Abraham en zijne nakomelingen gedaan, en door de profeten doorgaans herhaald.

25) uitgevallen;

Dat is, teniet of krachteloos gemaakt, gelijk een aarden pot, iemand ontvallende, in stukken gebroken wordt.

26) die zijn niet allen Israel,

Dat is, rechte Isra‰lieten, daar Gods beloften eigenlijk op gezien hebben.

27) die uit Israel zijn.

Dat is, van Jakob afkomstig zijn.

Galatians 6:16

65) naar dezen regel

Dat is, naar deze leer, die ik in dezen zendbrief van de rechtvaardigmaking des mensen voor God, van de Christelijke vrijheid, en van den Christelijken wandel heb voorgesteld en verklaard.

66) [zal zijn]

Of zij.

67) vrede en

Dat is, allerlei geestelijke zegeningen, en voornamelijk verzoening met God en verzekering daarvan door den Heiligen Geest in hun gemoed; Rom. 5:1.

Ro 5.1

68) barmhartigheid, en

Namelijk van God, die de fontein is, waaruit de verzoening en zaligheid des mensen vloeit.

69) over het Israel Gods.

Dat is, over alle ware gelovigen, die oprechte Isra‰lieten zijn en van God daarvoor gekend worden; hetwelk hij daarbij doet om deze van de Isra‰lieten naar het vlees te onderscheiden. Zie Rom. 2:28,29, en Rom. 9:6, enz.

Ro 2.28,29 9.6
Copyright information for DutKant