Ruth 1:20
35) Naomi, Dat is, mijn lieflijkheid, genoegelijkheid, mijn plezier. 36) Mara; Dat is, bittere, of, bitterheid. 37) Almachtige Hebreeuws, Schaddai. Zie Gen. 17:1. Ge 17.1 38) grote bitterheid aangedaan. Mij berovende van mijn man en mijn beide zonen. 2 Kings 4:27
39) vatte zij Dit deed zij niet alleen uit ootmoedige eerbieding, maar ook uit ijverige genegenheid om wat van Elisa te verzoeken, begerende dat hij zich niet verroeren zou uit zijn plaats, eer dat hij haar gehoord zou hebben. Vergelijk Matth. 28:9. Mt 28.9 40) af te stoten. Te weten, opdat zij zijn heer niet moeilijk zou vallen. Vergelijk Mark. 10:13. Mr 10.13 41) is in haar Hebreeuws, is haar bitter; dat is, met enige droefheid, die haar zeer ter harte gaat, bevangen. Bitterheid wordt voor droefenis en kwelling des harten genomen; Gen. 26:35; Ruth 1:20; 1 Sam. 1:10, en 1 Sam. 22:2; Job 3:20, en Job 7:11, en Job 9:18; Spreuk. 14:10. Ge 26.35 Ru 1.20 1Sa 1.10 22.2 Job 3.20 7.11 9.18 Pr 14.10
Copyright information for
DutKant