Ruth 2:1
1) bloedvriend Hebreeuws eigenlijk, bekende; maar dit woord wordt ook genomen voor een bloedverwant, neef, of zwager. Zie Spreuk. 7:4, en onder, Ruth 3:2. Pr 7.4 Ru 3.2 2) man, een man, Van den verstorven Elimelech, gelijk volgt. Ruth 2:20
36) den HEERE, Dat is, van den Heere. Vergelijk Gen. 24:31, en onder, Ruth 3:10. Ge 24.31 Ru 3.10 37) Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten Namelijk, Boaz. 38) levenden Aan u en mij. 39) doden! Voorts zeide Mijn verstorven man en beide zonen, zijnde van zijn bloed, om wier wil en gedachtenis hij ons beiden goed heeft gedaan; of, wien hij in hun leven goed heeft gedaan, gelijk hij nu aan ons doet, om hunnentwil. 40) lossers. Dat is, die recht heeft ons erfgoed en personen, vervreemd en verkocht zijnde, vanwege naaste bloedverwantschap te lossen, weder te kopen en vrij te maken, en zelfs ook u ten huwelijk te nemen, naar de wetten, Lev. 25:25,47, enz.; Deut. 25:5, enz.; Matth. 22:24, enz. Le 25.25,47 De 25.5 Mt 22.24
Copyright information for
DutKant