Ruth 2:10

16) boog zich ter aarde,

Zie Gen. 18:2.

Ge 18.2

17) kent,

Dat is, dat gij mij aanspreekt en weldoet, niet anders dan of ik uw bekende of maagschap ware.

1 Samuel 20:41

72) de zuidzijde,

Versta hier, de zuidzijde des velds waar zij op waren, of de zuidzijde van den steen, bij welken zich David verborgen had.

73) elkander,

Hebreeuws, de man zijn naasten.

74) totdat het David gans veel maakte.

Hebreeuws, totdat het David groot maakte; te weten, met wenen.

1 Samuel 25:23-24

35) zij viel aan zijn voeten

Tot een teken van ootmoedige eerbieding. Zie dergelijke 2 Kon. 4:27.

2Ki 4.27

36) mijn zij de misdaad,

Alsof zij zeide: Straf mij inplaats van mijn man en al die anderen, die gij voorgenomen hebt te straffen.

37) uw dienstmaagd

Dat is, mij.

1 Kings 18:7

11) hem Elia tegemoet;

Hebreeuws, in zijn ontmoeting.

12) viel hij

Te weten, om hem burgerlijke eer te bewijzen, naar de manier des lands. Zie Gen. 18:2.

Ge 18.2
Copyright information for DutKant