Ruth 3:3

5) zalf u,

Met welriekende olie, gelijk in de oostelijke landen gebruikelijk was. Zie 2 Sam. 12:20, en 2 Sam. 14:2; 2 Kron. 28:15; Ps. 104:14; Matth. 6:17.

2Sa 12.20 14.2 2Ch 28.15 Ps 104.14 Mt 6.17

6) klederen

De beste die gij hebt.

7) aan,

Hebreeuws, aan u, over u.

Psalms 23:5

10) tafel

Zie Spreuk. 9:2, enz.

Pr 9.2

11) tegenover

Dat zij het tot hun spijt moeten aanzien en lijden. Zie Ps. 112:10.

Ps 112.10

12) maakt,

Dat is, Gij zalft mijn hoofd overvloedloediglijk, zodat het als vet en vloeiende is van olie.

13) olie,

Versta, welriekende olie of balsem. Zie Ruth 3:3, en Spreuk. 21:17. De zin is: Gij vervrolijkt mij uitermate zeer. Verg. Ps. 45:8, en Ps. 133:2; Pred. 9:8; Jes. 61:3.

Ru 3.3 Pr 21.17 Ps 45.7 133.2 Ec 9.8 Isa 61.3

14) beker

Zie Ps. 11:6.

Ps 11.6

Proverbs 21:17

41) blijdschap

Te weten, ongeoorloofde, goddeloze en onmatige blijdschap.

42) gebrek lijden;

Hebreeuws, een man des gebreks of der behoefte zijn.

43) wijn en olie

Dat is, die een wellustig en overdadig leven zoekt. Hier voortijds gebruikte men in vrolijke maaltijden benevens den wijn, vele oli‰n en zalven, waarmede zij hunne leden, maar inzonderheid het hoofd bestreken, tot bewaring van de gezondheid en verkwikking van den geest. Zie Ruth 3:3; Ps. 23:5; onder Spreuk. 27:9; Hoogl. 1:3; Amos 6:6; Matth. 26:7. Bovendien had de olie in het Joodse land nog veel ander gebruik. Zie Richt. 9:9, en onder Spreuk. 21:20; maar hier wordt gesproken van het misbruik der olie en van den wijn, zijnde onder deze twee dingen ook alle andere begrepen, die den mens tot vermaking gegeven zijn.

Ru 3.3 Ps 23.5 Pr 27.9 So 1.3 Am 6.6 Mt 26.7 Jud 9.9 Pr 21.20
Copyright information for DutKant