Song of Solomon 1:15

54) gij zijt schoon,

De schoonheid, die de kerk Gods heeft, komt uit genade, verworven door het bloed van Jezus Christus en zijne gerechtigheid. Zie onder, Hoogl. 4:1.

So 4.1

55) gij zijt schoon;

De verdubbeling der woorden dient om de kerk des te meer tegen de vervolgingen harer vijanden te versterken.

56) duiven[ogen].

Dat is, eenvoudig en kuis. Zie onder, Hoogl. 4:1. Hiermede wordt te kennen gegeven de geestelijke zuiverheid, eenvoudigheid en kuisheid der gemeente van Jezus Christus, wier ogen alleen op Hem zien en in Hem alleen de zaligheid en het eeuwige leven zoeken. Zie Ps. 123:1,2; Matth. 10:16. Doch enigen verstaan hier bij de ogen de leraars en opzieners der kerk en wegwijzers der onwetenden, die de scherpste ogen in de gemeente moeten hebben. Zie ook Num. 10:31; Job 29:15; Ps. 33:8; Hoogl. 4:1.

So 4.1 Ps 123.1,2 Mt 10.16 Nu 10.31 Job 29.15 Ps 33.8 So 4.1

Song of Solomon 4:1

1) gij zijt schoon,

De Bruid van Christus wordt schoon genoemd, niet alleen ten aanzien dat zij in Christus wordt aangemerkt, maar ook omdat zij naar het beeld van Christus veranderd wordt van klaarheid tot klaarheid, als van des Heeren Geest; 2 Cor. 3:18. Zie boven, Hoogl. 1:15.

2Co 3.18 So 1.15

2) gij zijt schoon;

Zie boven, Hoogl. 1:15.

So 1.15

3) duiven[ogen]

Zie de aantekening Hoogl. 1:15.

So 1.15

4) tussen

Of, tussen uwe tuigen; gelijk onder Hoogl. 4:3. Anders: uwe haarbindselen.

So 4.3

5) is als een kudde

Dat is, het is schoon, glad en teder, als het haar der geiten, die op den berg van Gilead weiden, of ergens in een goede vette landouw gaan, en daarvan vet worden en teder zacht haar krijgen; dat is, gij zijt versierd met goede werken.

6) berg Gileads

Deze landstreek was zeer bekwaam om het vee te weiden, vanwege hare vettigheid, gelijk blijkt uit Gen. 31:21; Num. 32:1; Jer. 22:6.

Ge 31.21 Nu 32.1 Jer 22.6

7) afscheren.

Het Hebreeuwse woord vindt men alleen hier en onder, Hoogl. 6:5; het betekent afscheren, of kaal maken; dat is afeten. Anders: die glinsteren van den berg van Gilead.

So 6.5

Ephesians 5:25-27

34) overgegeven;

Namelijk in den dood.

35) heiligen zou,

Dat is, afzonderen zou van alle wereldse mensen, en zich alleen toe‰igenen. Waarmede de apostel te kennen geeft, dat ook de mannen hunne vrouwen heilig tot zich moeten nemen, en van alle wereldse wulpsheden en schandvlekken vrijhouden.

36) met het bad

Dat is, door Zijn bloed en Geest, waarvan het bad des waters in den doop een teken en zegel is, en meteen een middel, waardoor de Geest Gods deze reiniging meer en meer versterkt. Zie Matth. 3:11; 2 Cor. 3:3; 1 Petr. 3:21.

Mt 3.11 2Co 3.3 1Pe 3.21

37) door het Woord;

Grieks, in het woord.

38) Opdat Hij haar

Hierdoor wordt het einde van de reiniging door het bloed en den Geest van Christus verstaan; waarvan het beginsel in de gelovigen ook in dit leven wordt teweeg gebracht, en de uiterste volbrenging hiernamaals, wanneer de gemeente van Christus van haren bruidegom Christus tot deze geestelijke bruiloft ten volle zal bereid zijn. Zie Hoogl. 2:14, en Hoogl. 4:7; Openb. 19:7.

So 2.14 4.7 Re 19.7

Colossians 1:22

51) In het lichaam

Dat is, in Zijn lichaam, bestaande uit vlees en bloed, en ons in alle zwakheden gelijk, uitgenomen de zonde, Hebr. 2:14; welken titel de apostel daarbij doet, opdat Hij Zijn lichaam, dat Hij voor ons in den dood gegeven heeft, zou onderscheiden van Zijn geestelijk lichaam Zijner gemeente, waarvan hij kort tevoren heeft gesproken, en ook van Zijn verheerlijkt lichaam, waarmede Hij in den hemel triumfeert, en hetwelk aan gene zwakheid of sterflijkheid meer is onderworpen; Rom. 6:9,10.

Heb 2.14 Ro 6.9,10

52) onbeschuldiglijk

Namelijk omdat de gerechtigheid van Christus ons door het geloof wordt toegerekend, en al onze gebreken door Zijn bloed en voorbidden bedekt worden, Rom. 8:33,34; en wij, door Gods Geest wedergeboren zijnde, ook zelf van alle overblijfselen der zonde hierna zullen bevrijd worden; Ef. 5:26,27.

Ro 8.33,34 Eph 5.26,27

Colossians 2:10

33) in Hem

Grieks in Hem vervuld; dat is, wij hebben alles in Hem, wat tot onze volmaakte zaligheid nodig is; 1 Cor. 1:30.

1Co 1.30

34) volmaakt,

Zie Ef. 1:23, en Ef. 4:16.

Eph 1.23 4.16

35) alle overheid

Dat is, ook zelfs der engelen in den hemel, die onder Hem staan, gelijk Col. 1:16 betuigd is. Waaruit blijkt, dat wij niet in hen, maar in Christus de zaligheid hebben. Want dit vereist de eigenschap van het hoofd en Zijne werking, dat al de leden, waaronder hier ook de engelen merkelijk worden gesteld, van Hem afhangen, en hun geestelijk leven ontvangen, Ef. 5:23. En hoewel de goede engelen de verlossing door Christus niet van node hadden, omdat zij niet gevallen waren, nochtans blijkt hieruit, dat zij door Hem ook in hun gelukzaligen stand in de eeuwigheid worden behouden. Waarom zij ook, onder de vergadering dergenen waar de gelovigen bij zijn gekomen, geteld worden, Hebr. 12:22, en uitverkoren engelen worden genaamd, 1 Tim. 5:21; en zij zichzelven ook stellen onder de dienstknechten van Christus en mededienstknechten der gelovigen; Openb. 22:9.

Col 1.16 Eph 5.23 Heb 12.22 1Ti 5.21 Re 22.9

Revelation of John 14:5

13) in hun mond is

Namelijk gelijk in degenen die het merktenen van het beest dragen, welke wel willen schijnen God en Christus te dienen, maar inderdaad en met het hart keren zij zich van Hem tot den dienst der beelden en andere helpers, die zij nevens God willen eren en aanbidden. Zie dergelijke Zef. 3:13; Rom. 1:25.

Zep 3.13 Ro 1.25

14) onberispelijk voor den

Namelijk omdat zij door het ware geloof zijn gerechtvaardigd voor God, en Hem oprecht en van harte dienen, niet om de mensen, maar alleen om God te behagen. Zie dergelijke Luk. 1:6; Ef. 5:27.

Lu 1.6 Eph 5.27
Copyright information for DutKant