Song of Solomon 1:4

13) Trek mij,

Dat is, neig mijn hart en gemoed, dat het U aanhange met geloof en liefde, want dit trekken geschiedt niet met uiterlijke kracht en geweld, maar door het woord der predikatie uiterlijk en inwendiglijk door de krachtige werking des Geestes van Christus, waardoor der kinderen Gods verstand alzo verlicht en onze wil alzo gebeterd wordt, dat wij gewilliglijk en met vreugde onzen Heere en Bruidegom Jezus Christus navolgen, ja nalopen. Zie Jes. 40:31; Jer. 31:3; Joh. 6:44,45, en Joh. 12:32; Filipp. 2:13; Hebr. 12:1,2.

Isa 40.31 Jer 31.3 Joh 6.44,45 12.32 Php 2.13 Heb 12.1,2

14) Koning

Versta hier door den koning Christus, den Koning der gerechtigheid en des vredes, Hebr. 7:2, van wien Melchizedek en Salomo voorbeelden geweest zijn.

Heb 7.2

15) in Zijn

Door deze binnenkameren worden verstaan de verborgenheden van het rijk van Christus, die in het Oude Testament bedekt waren onder de schaduwen van de ceremoni‰n der wet; maar nu in het Nieuwe Testament zien wij de klaarheid des Heeren als in een spiegel, 2 Cor. 3:18. Zie ook Rom. 16:25; 1 Cor. 2:9,10,16, en 2 Cor. 1:20; Hebr. 8:10,11. Of versta door de binnenkameren het koninkrijk der hemelen, in hetwelk vele woningen zijn, Joh. 14:2, die wij alreeds door het geloof bezitten; Ef. 2:6.

2Co 3.18 Ro 16.25 1Co 2.9,10,16 2Co 1.20 Heb 8.10,11 Joh 14.2 Eph 2.6

16) wij zullen verheugen

Te weten ik en mijne maagden, of speelgenoten, dat is, alle gelovigen. Zij wil zeggen: Hoe meer wij toenemen in uwe kennis en den smaak van uwe genade, hoemeer wij in de geestelijke vreugde zullen gesterkt worden.

17) in U verblijden;

O Koning en in U; dat is van uwentwege.

18) wij zullen Uw

Dat is, wij zullen de genade van Christus roemen en verkondigen, die ons uit de duisternis tot zijn wonderlijk licht geroepen heeft; 1 Petr. 2:9. Zie ook Ps. 45:18, en Ps. 71:16; Jes. 12:3,4, en Jes. 63:7.

1Pe 2.9 Ps 45.17 71.16 Isa 12.3,4 63.7

19) meer dan den wijn;

Zij wil zeggen: Heere, wij zullen uwe genade met meerdere vreugde roemen en prijzen, dan de wereldse mensen zich verheugen in aardse dingen. Want de vrede Gods gaat alle verstand teboven. Zie Ps. 4:8.

Ps 4.7

20) de oprechten

Hebreeuws, de rechtheden, of richtigheden; dat is, degenen die met oprechtheid begaafd zijn, die Hoogl. 1:3 maagden genoemd worden, die namelijk in wie geen bedrog woont; Ps. 32:2; Joh. 1:48.

So 1.3 Ps 32.2 Joh 1.47

Matthew 25:1

1) zal het koninkrijk der hemelen zijn

Namelijk als de Heere Christus zal komen ten oordeel, waarvan in het einde van het voorgaande, Matth. 24, gesproken wordt.

2) gelijk tien maagden,

Deze gelijkenis wordt genomen van hetgeen gebruikelijk was in de bruiloften van dien tijd, die des nachts gehouden werden, in welke de bruidegom met de zijnen van enig maagden ingehaald en tot bruid geleid werd met brandende lampen of fakkelen. Zie ook Luk. 12:35 van dergelijke wijze; en wordt verstaan door de komst des bruidegoms de toekomst van Christus ten oordeel, Matth. 25:13. Door de maagden allen die den Christelijken naam voeren. Door de wijzen allen oprechte ware gelovigen. Door de dwazen alle mondchristenen en geveinsden. Door de lampen de belijdenis des Christelijken geloofs. Door de olie en het licht het ware geloof door de liefde krachtig. Door den middernacht den onverwachten tijd van Christus' komst. En door de bruiloft de vreugd des eeuwigen levens.

Lu 12.35 Mt 25.13

2 Corinthians 11:2

3) ijverig over u met

Of, jaloers.

4) ijver Gods;

Of, jaloezie.

5) toebereid om

Of, versierd, toegepast, dat is, door de predikatie des Evangelies tot het geloof, en door het geloof tot Christus gebracht, en aan Hem gelijk als ondertrouwd, waarop het geestelijke huwelijk moet volgen. Zie Ps. 45:10; Ezech. 16:8; Hos. 2:18; Ef. 5:23, enz.

Ps 45.9 Eze 16.8 Ho 2.19 Eph 5.23

Revelation of John 14:1

1) het Lam

Waarom Christus het Lam genoemd wordt, is voor dezen verklaard Openb. 5:6.

Re 5.6

2) stond op den berg

Christus wordt hier ingevoerd als staande op den berg Sion, waardoor de gemeente wordt afgebeeld, gelijk Jes. 2:2,3; 1 Petr. 2:6, en elders, omdat Hij in het midden van de vervolgingen van den antichrist, altijd een wakend oog heeft over Zijn gemeente, en deze altijd vergadert en beschermt; waarom Hij ook Hand. 7:56 wordt gezegd te staan aan de rechterhand van God, en hiervoor Openb. 2:1, te wandelen onder de kandelaars, als altijd vaardig en gereed zijnde, om die bij te staan, en van alle nodige gaven te voorzien.

Isa 2.2,3 1Pe 2.6 Ac 7.56 Re 2.1

3) honderd vier en

Deze zijn degenen, die uit alle stammen van het Isra‰l Gods getekend zijn, Openb. 7:3, enz., gedurende den tijd van het rijk van den antichrist, en van de vlucht der vrouw in de woestijn, en die in den algemenen afval van Christus, hun hoofd, altijd bijgebleven zijn; en worden hier gesteld tegen de grote menigte dergenen, die het merkteken van het beest hebben ontvangen, waarvan hiervoor is gesproken, en hierna nog zal gesproken worden.

Re 7.3

4) hebbende den Naam

Van welk schrijven dezer namen op hun voorhoofden, zie hiervoor Openb. 7:3, en Openb. 9:4.

Re 7.3 9.4

Revelation of John 14:4-5

11) die met vrouwen

Dit kan niet verstaan worden van den huwelijken staat, gelijk sommigen drijven. Want die is eerlijk onder allen en het bed onbevlekt, gelijk Paulus getuigt Hebr. 13:4; en Christus wordt gevolgd waar Hij gaat, niet alleen van de gelukzaligen die hier ongetrouwd zijn geweest, maar ook van de getrouwden, als patriarchen, apostelen, martelaars en talloze anderen, gelijk de Schrift spreekt 2 Cor. 5:6 enz., 1 Thess. 4:17, enz. Maar door deze maagden worden hier verstaan degenen, die met haar geloof en ware belijdenis van Christus, haar Bruidegom standvastig zijn bijgebleven, als de hoer van Babel met den kelk van hare hoererij, dat is afgoderij, alle koningen en volken der aarde heeft dronken gemaakt. Waarvan het in het vervolg breder gesproken zal worden. Op gelijke wijze spreekt ook de apostel Paulus van allerlei ware gelovigen; 2 Cor. 11:2.

Heb 13.4 2Co 5.6 1Th 4.17 2Co 11.2

12) eerstelingen Gode

Dat is, opdat zij Gode en het Lam heilig en eigen zouden zijn, gelijk de eerstelingen der vruchten Gode moesten geheiligd en toege‰igend worden. Zie Lev. 23:10; Num. 15:20, enz.

Le 23.10 Nu 15.20
13) in hun mond is

Namelijk gelijk in degenen die het merktenen van het beest dragen, welke wel willen schijnen God en Christus te dienen, maar inderdaad en met het hart keren zij zich van Hem tot den dienst der beelden en andere helpers, die zij nevens God willen eren en aanbidden. Zie dergelijke Zef. 3:13; Rom. 1:25.

Zep 3.13 Ro 1.25

14) onberispelijk voor den

Namelijk omdat zij door het ware geloof zijn gerechtvaardigd voor God, en Hem oprecht en van harte dienen, niet om de mensen, maar alleen om God te behagen. Zie dergelijke Luk. 1:6; Ef. 5:27.

Lu 1.6 Eph 5.27
Copyright information for DutKant