Song of Solomon 1:5

21) Ik ben zwart,

Versta hier bij de zwartheid de uiterlijke mismaaktheid van den staat der kerk, die veroorzaakt wordt door de tirannen en vervolgingen; idem, vanwege de ketterijen, scheuringen en ergernissen, die haar overkomen. Zie Ps. 119:83; Klaagl. 4:8, en Klaagl. 5:10.

Ps 119.83 La 4.8 5.10

22) liefelijk

De gemeente van Christus is lieflijk, overmits zij gezuiverd is door het bloed en den geest van Christus, 1 Cor. 6:11; alzo dat zij te dien aanzien blinkt en schoon is als de duiven, Ps. 68:14. Zie ook Ps. 45:14,15, enz.

1Co 6.11 Ps 68.13 45.13,14

23) gij dochteren

Dat is, gij gelovige kinderen Gods. Jeruzalem, die daarboven is, is onze aller moeder, Gal. 4:26. Alzo worden ook de gewone kerken en Christenen hier dochters van Jeruzalem genoemd en maagden, 2 Cor. 11:2; Openb. 14:4. En Ps. 45:13,14, wordt de kerk genoemd de dochter van den Koning. Dusdanigen worden hier getroost en gesterkt tegen de ergernissen des kruises en de zwakheden, die het kruis in deze wereld vergezelschappen.

Ga 4.26 2Co 11.2 Re 14.4 Ps 45.12,13

24) gelijk de tenten

Versta hier bij de tenten Kedars de nakomelingen van Kedar, den tweeden zoon van Isma‰l, Gen. 25:13, die in tenten woonden, geen vaste woonplaats hebbende, maar zij zwermden om door Arabi‰ van de ene plaats tot de andere. Zie de aantekening Ps. 120:5,6. De kinderen Gods zijn ook naar de wereld en den uiterlijken schijn niet schoon of sierlijk, zij hebben hier ook geen blijvende plaats, maar zij verwachten het hemelse Jeruzalem.

Ge 25.13 Ps 120.5,6

25) gelijk de gordijnen

Alsof zij zeide: Ik ben wel als de tenten Kedars, maar ook zo schoon als de gordijnen van Salomo; [van welker schoonheid, zie Josefus in Antiq,lib. 8,cap. 2]; want de kinderen Gods zijn inwendig versierd met de gaven van den Heiligen Geest, gelijk zijn godzaligheid, liefde Gods en des naasten. Anders: gelijk de paviljoenen van Salomo, die van buiten [vanwege den regen, wind en der zonne brand] niet zeer schoon waren, maar van binnen waren zij treffelijk en schoon.

Song of Solomon 2:7

23) Ik bezweer u,

Dit nemen sommigen als woorden des Bruidegoms, anderen als woorden der Bruid. De zin is: Ik vermaan en betuig u op het hoogste.

24) gij, dochteren

Dat is: O gij speelgenoten. Zie Hoogl. 3:5, en Hoogl. 8:4.

So 3.5 8.4

25) [die] bij de reeen,

Anders: Ik bezweer u bij de ree‰n, enz.; dat is, zo lief als u de ree‰n en de hinden zijn, dat gij die liefde niet opwekt; dat is, dat gij de rust des Bruidegoms, of der Bruid, dat is de gemeente, niet verstoort; te weten door ketterij, scheuring, of met ergernis te geven.

26) de hinden

Hinden zijn wijfjes der herten.

27) totdat het

Dat is, nimmermeer derzelver rust stoort.

Copyright information for DutKant