Song of Solomon 2:4

12) Hij voert

Of, Hij voerde.

13) in het wijnhuis,

Hebreeuws, in het huis van den wijn; dat is, in het huis der vreugde en der blijdschap, die wij door de kracht en werking van den Heiligen Geest in onze harten ontvangen, 2 Cor. 1:5. Behalve dat de wijn den dorst verslaat, zo maakt hij ook het hart vrolijk, Ps. 104:15, en hij doet het zijne droefenis vergeten. Zie Spreuk. 31:6,7. Tot dit huis der vreugde worden alle kinderen Gods genodigd; Spreuk. 1:20; zie ook Spreuk. 9:1, enz.

2Co 1.5 Ps 104.15 Pr 31.6,7 1.20 9.1

14) de liefde

Versta hier de liefde, waarmede Christus ons liefheeft en bemint, Ef. 5:2. Daarom lezen enigen de laatste woorden van Hoogl. 2:4 aldus: Zijne banier is liefde over mij, of te mijwaarts. Zie 2 Thess. 2:16, en Rom. 5:5.

Eph 5.2 So 2.4 2Th 2.16 Ro 5.5

15) is Zijn banier

Gelijk de soldaten van elkander onderscheiden worden door banieren of vaandels; alzo worden de ware ledematen der gemeente van Jezus Christus onderkend en onderscheiden van de huichelaars, door den Geest der aanneming en zijne vruchten, Rom. 8:14; 1 Joh. 3:24. De banier betekent ook beschutting en bescherming tegen al de geestelijke vijanden, den duivel, den dood en de verdoemenis.

Ro 8.14 1Jo 3.24

Romans 5:5

10) beschaamt niet,

Dat is, mist en bedriegt niet. Want als wij iets verwachten, of tot roemens toe hopen, dat wij daarna missen, zo worden wij daarover bij onszelven bedroefd en bij anderen beschaamd.

11) de liefde Gods

Namelijk waarmede Hij onsin Christus Jezus liefheeft, gelijk uitgedrukt wordt Rom. 5:8, hetwelk ons in den tijd van verdrukking meest troost en versterkt; Rom. 8:38,39.

Ro 5.8 8.38,39

12) uitgestort is

Dat is, overvloedig betuigd; Rom. 8:16.

Ro 8.16

13) Die ons is gegeven.

Namelijk tot een vertrooster in ons gemoed, en een onderpand van onze erve; Joh. 14:16,17; 2 Cor. 1:22; Ef. 1:13. En dit is het eerste fondament, waarom de hoop niet beschaamt, omdat de Heilige Geest hierin niet kan liegen.

Joh 14.16,17 2Co 1.22 Eph 1.13

Ephesians 5:2

2) tot een welriekenden

Grieks, tot een reuk der welriekendheid; ene gelijkenis, genomen van de offeranden des Ouden Testaments. Zie Gen. 8:21, welke een welriekenden reuk voor God worden gezegd te hebben, niet om haar zelfswil, maar op de beduiding, die zij hadden op Christus' offerande en gehoorzaamheid. Zie Ps. 40:7; Hebr. 10:8, enz.

Ge 8.21 Ps 40.6 Heb 10.8

2 Thessalonians 2:16

54) een

Dat is een vaste vertroosting, gegrond op de belofte van het eeuwige leven.

55) goede

Namelijk van onze verlossing en eeuwige zaligheid; 1 Petr. 1:3, 1 Petr. 1:4.

1Pe 1.3,4

56) in

Dat is, door Zijne genade.

Copyright information for DutKant