Zechariah 11:5

18) bezitters

Dat is, hunne regenten, de machtigen onder het volk, als daar waren de hogepriesters, Herodes, de Schrifgeleerden, Farize‰n, Sadduce‰n, enz.

19) doden,

Dat is, uitmergelen door hunne gierigheid, woeker, onrechtvaardigen handel en geweld.

20) en houden het voor geen schuld;

Zij hebben daarover gene wroeging in hunne conscienti‰n; het wordt hun ook niet ter misdaad gerekend, zij blijven ongestraft. Hebr. zij worden niet schuldig.

21) een ieder dergenen,

Het gewelddrijven der groten over de armen is zo algemeen geworden, dat de groten zich laten dunken dat het hun vrijstaat met de armen te handelen alsof het hun eigen slaven waren, die verkopende alsof het een vrije en geoorloofde koopmanschap ware.

22) Geloofd zij de HEERE,

Zij schrijven hun rijkdom den zegen Gods toe, welken zij hunnen broeders met geweld en ongerechtigheid afgeperst hadden. Verg. Matth. 23:14,15, enz.

Mt 23.14,15

23) niemand van degenen,

Geen van hunne herders verschoont hen en betoont barmhartigheid aan hen. Zie Ezech. 34:2,3,4, enz.

Eze 34.2,3,4
Copyright information for DutKant