Zechariah 2:8

21) Naar de heerlijkheid [over u],

Dat is, naardat Hij voorgenoemn had u te verheerlijken door de verlossing uit Babel.

22) tot die heidenen,

Of, tegen de heidenen, te weten tegen de Chalde‰n en andere uwe vijanden; alsof hij zeide: Dewijl God heeft begonnen zijne genade ulieden te bewijzen, zo wil Hij voortaan zulks nog meer doen, daarom heeft Hij mij gezonden om ulieden te beschermen voor het geweld uwer vijanden, dat zij u niet beschadigen, noch op den weg, noch tehuis.

23) Zijn oogappel aan.

Te weten, des Heeren. De zin is: Die ulieden beledigt of schade aandoet; dat is zoveel alsof hij den Heere zelf beschadigde, hetwelk Hij wreken zal; zie Deut. 32:10; Ps. 17:8, en Hand. 9:4.

De 32.10 Ps 17.8 Ac 9.4

Matthew 25:45

36) deze minsten niet gedaan hebt,

Namelijk die hier tot mijne rechterhand staan.

Acts 9:4

7) gevallen zijnde,

Namelijk uit schrik, verbaasdheid en vrees.

8) zeide: Saul,

Namelijk in de Hebreeuwse taal; Hand. 26:14.

Ac 26.14

9) Mij?

Namelijk in mijne leden, dat is mijne gemeente, die mijn lichaam is; 1 Cor. 12:12; Ef. 5:23.

1Co 12.12 Eph 5.23
Copyright information for DutKant