Zechariah 9:9
39) gij dochter Sions! Dat is, gij volk van Jeruzalem, ja gij volk Gods, zo Joden als heidenen. 40) uw Koning Te weten, Christus Jezus. 41) zal u komen, Tot uw best, tot uwe hulp; zie Jes. 62:11, enz.; Matth. 21:5. Isa 62.11 Mt 21.5 42) Hij is een Heiland; Of, verlosser, die al zijne uitverkorenen verlossen zal uit het geweld des duivels, van den dood en van al hunne vijanden. Anders: die met heil voorzien is; of behouden is, te weten uit zijn lijden, door zijn eigen goddelijke kracht, om zijne kerk zalig te maken. Verg. Jes. 53: 8; Hebr. 5:7. Isa 53.8 Heb 5.7 43) arm, Slecht, verachtzaam, in de gedaante van een knecht, Filip. 2:7, enz. Php 2.7 44) en op een veulen, Of, namelijk. 45) een jong der ezelinnen. Dat is, hetzelfde wat Hij straks gezegd heeft; zie Matth. 21:5; Joh. 12:14. Mt 21.5 Joh 12.14
Copyright information for
DutKant