Hosea 7:8-9
Geen vermenging met de volken
In hun persoonlijke nood tracht het volk zich van zijn regeerders te ontdoen. De mensen voelen het juk van hun koning te veel knellen. Hij geeft hun niet die ruimte die ze graag willen. Maar er is niet alleen interne onvrede, ook extern dreigt er gevaar. In het noorden is Assyrië. Wordt het gevaar van die kant echt dreigend, dan zoeken ze hulp bij het zuidelijk gelegen Egypte. Gaat Egypte een bedreiging vormen, dan proberen ze met Assyrië een verbond aan te gaan. Op die manier zoekt Efraïm, dat is Israël, hulp bij de volken. Ze zijn actief bezig zich te vermengen. Ze zijn vergeten wat God van hen als volk heeft laten zeggen bij monde van Bileam: “Zie, dat volk woont afgezonderd, onder de heidenvolken rekent het zich niet” (Nm 23:9). Hoe God deze vermenging beoordeelt, wordt duidelijk uit een tweede beeldspraak uit de bakkerswereld. Door zijn optreden lijkt Efraïm op een koek die een bakker is vergeten om te keren. Hierdoor is het brood aan één kant verbrand en de andere kant is nog niet gaar. Dit beeld stelt mensen voor die aan twee kanten extreem zijn: ze zijn ijverig in het boze, de zwartgebakken kant, en ze verwaarlozen de dienst van de HEERE, de kant die niet gaar is. De onderkant, naar de wereld gericht, is oververhit; de bovenkant, naar God gericht, is nog deeg, om van te walgen. Assyrië en zijn afgoden worden met alle inzet gediend, terwijl ze de HEERE vergeten. Dat maakt Israël tot een misbaksel. Het is niet te eten en niet te verkopen. Je kunt er helemaal niets mee. Het enige waartoe het deugt, is om weggegooid te worden. Door de verstrooiing is dat ook gebeurd. Ook de christen krijgt de waarschuwing om zich niet met de wereld te vermengen: “Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk” (2Ko 6:14a). In de verzen die daarop volgen, wordt de ongerijmdheid en dwaasheid van zo’n vermenging duidelijk gemaakt (2Ko 6:14b-16).Hij merkt het niet
De derde beeldspraak is dat hij, Efraïm, “grijze haren gekregen” heeft. Dat geeft aan dat de kracht en energie van vroeger er niet meer zijn. Grijsheid is vaak een teken van ouderdom en wijsheid, maar hier niet. Hier betekent het afnemende kracht, die uitmondt in het einde van hun volksbestaan. Als bij iemand de eerste grijze haren zichtbaar worden, wordt dat direct opgemerkt. Daarvoor bestaan er spiegels. Als het niet opgemerkt wordt, is dat onnatuurlijk. Zo is het bij Israël. Grijs haar hebben is geen schande, maar wel het niet inzien ervan. Twee keer staat in dit vers dat hij het niet merkt. Hoe tragisch! In het boek Maleachi komen we dit gebrek aan besef van eigen tekorten ook tegen. We horen het volk meerdere keren toe de vraag stellen waaruit blijkt dat ze dit of dat gedaan hebben. Ze zijn het zich niet bewust dat ze in de dingen waarover ze worden aangesproken, zijn afgedwaald. In geestelijk opzicht worden bij ons de eerste grijze haren zichtbaar bijvoorbeeld als bij ons de behoefte om met Gods volk samen te komen begint af te nemen; of als onze belangstelling voor Gods huis minder wordt; of als onze inzet en behoefte verminderen om mensen het evangelie te brengen; of als we het niet meer zo nauw nemen in ons werk en dergelijke. Het kan ook ons gebeuren dat we het niet in de gaten hebben. En de oorzaak? Vreemden hebben onze kracht weggenomen. Vreemde gedachten hebben toegang tot ons denken gekregen, doordat we de deur voor het wereldse denken hebben opengezet. De enige vrucht die Israël oogst met zijn zoeken naar hulp bij de wereldmachten, is afhankelijkheid. Het volk komt in een afhankelijke positie terecht en wordt uitgezogen. We kunnen hierbij denken aan de zware schatting die Menahem moet betalen voor de hulp die hij van de koning van Assyrië vraagt (2Kn 15:19-20). Elke gunst die een gelovige van de wereld vraagt, moet duur betaald worden. De wereld geeft nooit iets voor niets. Omgang met de wereld verteert de kracht van een gelovige zonder dat hij het merkt. Efraïm is een afgeleefde grijsaard, voortstrompelend naar het graf. Het zou een afgezonderd volk moeten zijn, tot getuigenis van God. Van dit getuigenis komt niets terecht omdat het volk op de weg van de heidenen is gegaan en heidense gewoonten heeft aangenomen. Simson is een tot de verbeelding sprekende illustratie van wat hier over Efraïm wordt gezegd. Als Simson het geheim van zijn kracht, die gelegen is in zijn nazireeërschap – dat is zijn afzondering voor de HEERE – heeft prijsgegeven, is zijn kracht verdwenen. Net zo tragisch als bij Efraïm lezen we van Simson dat hij niet door heeft dat de HEERE niet meer bij hem is: “Hij wist namelijk niet, dat de HEERE van hem geweken was” (Ri 16:19-20). Elk heulen met de wereld, onder welke dekmantel ook, zorgt ervoor dat de christen zijn gemeenschap met de Heer verliest en daardoor ook alle geestelijke energie, vaak zonder dat hij zich dat realiseert.
Copyright information for
DutKingComments