1 Chronicles 11:3

Inleiding

De gebeurtenissen in 1 Kronieken 11-20 vinden plaats in de periode van 1003-995 v.Chr. In die tijd groeit David naar het toppunt van zijn macht. Aan alles wat heeft plaatsgevonden voordat het volk tot David in Hebron komt, wordt stilzwijgend voorbijgegaan. De fouten en het lijden van David worden niet genoemd. De geschiedenis begint met het voorstellen van wat de kracht en de heerlijkheid van het koninkrijk van David vormt. We kunnen deze geschiedenissen verbinden met de toekomstige vestiging van de macht van Christus, de Zoon van David, op aarde.

David tot koning over Israël gezalfd

Hier komt gelijk heel Israël om David koning te maken en niet, zoals beschreven wordt in 2 Samuel, eerst de twee stammen en daarna alle stammen (2Sm 2:4; 2Sm 5:1). Vanaf nu tot het einde van dit boek (1 Kronieken 11-29) gaat het om David. Het hele volk erkent dat ze zijn beenderen en zijn vlees zijn. Daarin kunnen we herkennen wat het nieuwtestamentische volk van God, de gemeente, tot Christus kan zeggen in het bewustzijn van hun innige verbondenheid met Hem. In Hebreeën 2 wordt deze verbondenheid door de Heer Jezus tot uiting gebracht (Hb 2:11-14). Onze vereniging met Hem is mogelijk gemaakt omdat Hij aan “bloed en vlees … deelgenomen” heeft (Hb 2:14), maar “met uitzondering van [de] zonde” (Hb 4:15).

Er wordt teruggedacht aan wat David vroeger voor het volk heeft gedaan, toen Saul nog koning over hen was (1Kr 11:2). We zien hierin een beeld van wat de Heer Jezus vroeger heeft gedaan in ons leven. Hij heeft ervoor gezorgd dat wij niet zijn omgekomen onder de heerschappij van de satan en het vlees, waarvan Saul een beeld is. Toen Saul heerste, kwam de ware zegen in werkelijkheid van David.

David heeft het volk laten “uitgaan en ingaan”. Dit herinnert aan de woorden van de Heer Jezus die Hij uitspreekt als de goede Herder (Jh 10:9). Daarom is het ook goed om te zien dat de HEERE, de God van David, David in de eerste plaats een herder voor Zijn volk wil laten zijn. Daarna en daardoor kan hij ook koning zijn. Dit geldt ten volle voor de ware David, de Heer Jezus (Ez 34:23-24; Ez 37:24).

Voorop staat de zorg voor Gods volk en dan komt de regering. Eerst herder zijn, dan koning worden. Zo is het ook in het leven van de Heer Jezus. Hij is nu de goede Herder, terwijl Hij binnenkort openlijk Zijn koningschap zal aanvaarden. Voor ons valt het samen. Wij zullen Zijn heerschappij over ons leven nu al graag erkennen omdat Hij als de goede Herder voor ons Zijn leven heeft gegeven en ons ook als de overste Herder elke dag verzorgt. Er is toch niemand aan wie wij ons liever onderwerpen dan aan Iemand Die Zich zo voor ons heeft gegeven en Die elke dag voor ons zorgt?

Hieruit is ook veel te leren door allen die een bepaald gezag over anderen hebben. We kunnen denken aan de houding van de man ten opzichte van zijn vrouw en aan de houding van ouders ten opzichte van hun kinderen. Het is ook van belang voor het erkennen van gezag in de gemeente van God. Als God personen een plaats van gezag heeft gegeven, kunnen die personen dat gezag alleen goed uitoefenen als zij zelf weten wat het is om te dienen, de minste te zijn en zorg te besteden aan hen die aan hen zijn toevertrouwd. Zulke personen laten het beeld van de Heer Jezus zien.

Onderdanigheid is heel wat gemakkelijker op te brengen ten opzichte van iemand die om je geeft, die met liefde voor je zorgt, dan ten opzichte van iemand die alleen maar de baas over jou wil spelen en daarvoor zijn positie van gezag misbruikt. Gezag staat bij God nooit los van zorg en liefde en dat is in de Heer Jezus volmaakt zichtbaar geworden.

Na de verklaring van het hele volk komen de oudsten als de vertegenwoordigers van heel Israël naar David toe (1Kr 11:3). David sluit met hen “een verbond voor het aangezicht van de HEERE”. Hij zal zich hebben verplicht om een goede koning voor zijn volk te zijn en te regeren in overeenstemming met Gods wet voor de koning (Dt 17:14-20; vgl. 1Sm 10:25). Daarbij is hij zich bewust dat hij een taak op zich neemt, waarvan hem door God rekenschap zal worden gevraagd. Tevens zal hij beseffen dat hij van Hem afhankelijk is voor het verrichten van zijn taak.

De reactie daarop is dat de oudsten David tot koning over heel Israël zalven. Daardoor wordt hij een aan de HEERE gewijde persoon, waardoor hij in Diens Naam, met Diens gezag kan optreden. Het is dan ook geen eigenmachtige handeling, maar gebeurt “overeenkomstig het woord van de HEERE door de dienst van Samuel”. Hier wordt David voor de derde keer in zijn leven gezalfd (Elisa is één keer gezalfd, Aäron twee keer en David drie keer):

De eerste keer is David gezalfd in het huis van zijn vader, in vernedering en te midden van zijn broers (1Sm 16:13). Dit kunnen we verbinden met de zalving van de Heer Jezus met de Geest, ook te midden van Zijn broeders, in de Jordaan in vernedering (Mt 3:16).

De tweede keer wordt David, direct nadat Saul gestorven is, gezalfd door de twee stammen (2Sm 2:4). Hij is dan nog geen koning over heel Israël, maar alleen over Juda. Dit verwijst naar de tijd dat de Heer Jezus terugkomt naar de aarde. Dan zal Hij eerst komen in verbinding met Juda, dat is het overblijfsel van de twee stammen die op dat moment in het land zijn. Zij zullen Hem met vreugde ontvangen als de beloofde Messias.

De derde keer wordt hier beschreven, als hij koning wordt over heel Israël (1Kr 11:3). Dat ziet vooruit naar de tijd dat de Heer Jezus terugkeert en openlijk, voor iedereen zichtbaar, Zijn koningschap over heel Israël aanvaardt.

Copyright information for DutKingComments