1 Chronicles 12:2-7

Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn Davids helden opgesomd die vanaf het begin van zijn omzwervingen bij hem waren. Dat was de tijd dat er door Saul op hem werd gejaagd als op een patrijs in de bergen. In dit hoofdstuk wordt ons verteld

1. wie zich bij hem voegden toen hij in Ziklag was (1Kr 12:1-7; 19-22),

2. wie bij hem kwamen toen hij in de bergvestingen was (1Kr 12:8-18) en

3. wie bij hem kwamen in Hebron (1Kr 12:23-37).

Familieleden van Saul

Het gaat nog steeds over de tijd dat David de verworpen en vervolgde koning is, “toen hij nog uitgesloten was van de nabijheid van Saul”. Toch zijn er velen die in die tijd naar hem toe komen. Zij worden ook tot de “helden” gerekend die hem “in die strijd hielpen”. Het is opvallend hoe vaak er in dit hoofdstuk sprake is van ‘helpen’ (1Kr 12:1; 17; 18; 19; 21; 22).

Deze helden komen naar David als hij in Ziklag is. Hij is daar omdat hij meent anders op de een of andere dag toch nog in de handen van Saul te vallen die hem rusteloos vervolgt om hem te doden (1Sm 27:1). Het is geen geloofsdaad van David, maar daarop ligt hier niet de nadruk. Het wordt hier zo voorgesteld, dat hij zich in een positie bevindt waarin hij beperkt is in zijn bewegingsvrijheid. Dat lijkt het woord ‘uitgesloten’ in te houden. Het woord ‘uitgesloten’ heeft ook iets in zich van ‘verbannen zijn’. David bevindt zich niet in het land dat hij liefheeft en in het erfdeel dat hem toebehoort omdat Saul hem achtervolgt. We zien hier dan ook niet de kant van het ongeloof van David, maar de nadruk ligt hier op de kant van de genade van God.

Het is dan ook een blijk van die genade dat er juist in die tijd mannen naar hem toe komen die hem helpen in zijn strijd. Het zijn mannen die David goed kan gebruiken, want ze hebben hun wapens bij zich en zijn ook zeer bedreven in het gebruik ervan. Ze kunnen hun wapens zowel met de rechter- als met de linkerhand hanteren. Dat maakt hen verassend voor de vijand, die niet weet van welke kant de aanval zal komen.

De eersten die worden vermeld onder hen die naar David komen, zijn die van de familie van Saul. Dat toont Gods werk in de harten van de bloedverwanten van die grote tegenstander. In hun ogen hebben God en de keus van Zijn koning en de kennis van Zijn wil meer waarde dan bloedverwantschap en het voordeel dat daaraan meestal verbonden is. Zij geven hun krachten en bekwaamheden aan David in plaats van aan Saul. Velen zijn met Saul geweest, maar met hem zijn ze geen helden geworden.

Voor wie zetten wij onze gaven, onze talenten, in? Zolang wij onbekeerd waren, hebben we al onze gaven en talenten gebruikt voor onszelf, dat is in wezen voor de duivel. Na onze bekering is dat veranderd. We mogen nu alles inzetten om de goede strijd van het geloof te strijden. Daarbij moeten we erop blijven toezien, dat we niet alsnog onze bekwaamheden gebruiken tot onze eigen eer. Dat gevaar blijft aanwezig bij alles wat we doen.

Copyright information for DutKingComments