1 Chronicles 12:30
Wie naar David komen in Hebron
In dit gedeelte worden niet meer zozeer personen genoemd, maar voornamelijk de stammen en de aantallen. Zij komen in Hebron naar David toe als hij al koning is, om te erkennen dat het koningschap van Saul op hem is overgegaan (1Kr 12:23), wat een bevestiging is van wat in 1 Kronieken 10 staat (1Kr 10:14). Zij zijn, om zo te zeggen, een tweede lichting. Anderen zijn al in een eerder stadium bij Saul weggegaan om zich bij David aan te sluiten. Dezen komen nadat Saul dood is en nu moeten constateren dat zij voor een verloren zaak staan (1Kr 12:29). Zo zien we ook dat er mensen zijn die al op jonge leeftijd de Heer Jezus aannemen en volgen, terwijl anderen dat pas op latere leeftijd doen, als ze tot de ontdekking komen dat ze een verloren leven leiden.Bij elke stam worden bijzonderheden genoemd. Er zijn stammen van wie wordt gezegd dat zij “strijdbare helden” of “uitgerust voor de strijd” zijn (1Kr 12:25; 28; 30). Anderen hebben “allerlei wapentuig” (1Kr 12:33; 37). Van weer anderen wordt vermeld dat zij “inzicht hadden in de tijden” (1Kr 12:32). Al deze bijzonderheden kunnen we toepassen op de verschillende kenmerken die bij kinderen van God waarneembaar zijn. Ieder heeft iets specifieks, iets wat hem of haar kenmerkt. Dat laat tevens zien dat zij een aanvulling zijn op elkaar en elkaar nodig hebben om een eenheid te zijn.Het valt op hoe weinig strijders er uit de dicht bij Jeruzalem gelegen stammen Juda en Simeon komen, in vergelijking met andere stammen die verder weg gelegen zijn (1Kr 12:24-25).Ook de stam Levi levert strijders, evenals de priesterlijke familie, de familie van Aäron (1Kr 12:26-28). Als uitzondering in de opsomming van de stammen worden hier twee namen van personen genoemd. De ene naam is die van “Jehojada”, de “leider van de nakomelingen van Aäron”. De andere naam is die van “Zadok”, van wie nog extra wordt gezegd dat hij “een jongeman, een strijdbare held” is. Een priester heeft het voorrecht in het heiligdom God te dienen. Dat betekent echter niet dat hij niet te maken heeft met strijd. Een gelovige die als een goede priester God aanbidt in het heiligdom, zal zeker ook buiten het heiligdom een goede strijder zijn voor de belangen van Hem Die hij aanbidt. Zadok is door God uitverkoren om voor de koning te staan. Onder Salomo zal hij het hogepriesterschap op zich nemen (1Kr 29:22; 1Kn 2:35; 1Kn 4:4). God heeft tegen Eli gezegd dat Hij een priester voor het aangezicht van Zijn gezalfde koning zal laten wandelen (1Sm 2:35). Hier worden koning en priester met elkaar verbonden. Het is de vereniging die we zien in de ware Melchizedek, de Heer Jezus Die Priester zal zijn op Zijn troon (Zc 6:13).Voor de derde keer in dit hoofdstuk is er sprake van Benjaminieten (1Kr 12:29; 1Kr 12:2-7; 1Kr 12:16). Hier blijkt dat het merendeel van deze stam trouw blijft aan Saul. Dat betekent dat de Benjaminieten die naar David gaan, tegen de meerderheid ingaan. Ze trotseren de haat van hun familieleden die hen mogelijk van lafheid of verraad hebben beschuldigd. Van de Issascharieten lezen we dat zij “inzicht hadden in de tijden om te weten wat Israël moest doen” (1Kr 12:32). Wij hebben mensen als zij nodig, die weten hoe laat het is op Gods klok (vgl. Es 1:13). Zij hebben geleerd, door waarneming in de wereld om hen heen en uit ervaring in de omgang met de mensen om hen heen, wat hun eigen plichten en belangen zijn en ook wat die van anderen zijn. Ze weten dat zij David nu koning moeten maken, daar is het nu de tijd voor. In geestelijk opzicht behoort Paulus tot deze stam. Als een echte Issaschariet zegt hij tegen de gelovigen, dat hij de tijd kent dat zij uit de slaap moeten ontwaken, want “de behoudenis is ons nu nader dan toen wij tot geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd en de dag is nabij”. Met het oog daarop zegt hij vervolgens: “Laten wij dan de werken van de duisternis afleggen
Copyright information for
DutKingComments