1 Chronicles 15:20

Zangers

We zien drie taken van de Levieten: ze dragen de ark (1Kr 15:15), ze verrichten de dienst van het gezang (1Kr 15:16) en ze zijn bewakers van de ark (1Kr 15:23).

Waar de ark is, is vreugde. David heeft dat begrepen. Met het oog daarop heeft hij een heel nieuwe dienst aan die plaats verbonden: de dienst van de zangers. Bij de tabernakel lezen we niet over zangers, ze worden zelfs niet in de boeken Samuel en Koningen genoemd. Pas hier, in verbinding met de definitieve rustplaats van de ark, wordt deze vreugdevolle dienst vermeld. Op de plaats waar de ark staat, wordt gezongen.

Gods volk is een zingend volk. Dat geldt ook voor de gemeente (Ef 5:19-20; Ko 3:16-17; Hb 13:15), vooral wanneer de gemeente samenkomt rondom de Heer Jezus (1Ko 14:15b; 1Ko 14:26). Het is een dienst aan de Heer, in het volle besef van Zijn leiding in die dienst. Hij heft immers de lofzang aan (Hb 2:12).

In de dienst van het gezang zijn alle gelovigen betrokken. Daarom heeft de Heer ons de bekwaamheid om te zingen gegeven. Daarbij gaat het niet in de eerste plaats om de melodie. De melodie is de drager van de woorden die de gevoelens van het hart vertolken. Een lied is bij uitstek geschikt om de gevoelens van het geheel tot uitdrukking te brengen, waarbij toch iedere zanger zijn of haar eigen gevoelens heeft.

De samenkomsten van de gemeente zijn diensten “in geest en waarheid” (Jh 4:23). Alle uiterlijke dingen die in de eredienst van het Oude Testament voor Israël belangrijk zijn, hebben in de samenkomsten van de gemeente geen plaats. Daarom doet ook het gebouw waarin de gelovigen samenkomen er niet toe. Ook zijn er geen letterlijke dierenoffers, is er geen priesterkleding, is er geen letterlijk altaar enzovoort.

De nieuwe vinding voor het transport van de ark in 1 Kronieken 13 is fout omdat het in strijd is met Gods voorschrift. Dat wil echter niet zeggen dat al het nieuwe fout is. Hier is voor de eerste keer sprake van de dienst van het gezang vóór de ark, vóór het symbool van de tegenwoordigheid van de HEERE. Mozes is gebruikt om de offers te introduceren; David wordt gebruikt om het gezang te introduceren. Zingen is een vorm van offeren. We worden ertoe opgeroepen God dank te offeren (Ps 50:14a; Hs 14:3).

In 1Kr 15:17 worden drie hoofdzangers genoemd: Heman, Asaf en Ethan. Heman betekent ‘getrouw’, Asaf betekent ‘een die vergadert’, Ethan betekent ‘voortdurend’. Ethan is dezelfde als Jeduthun (1Kr 25:1), dat ‘een koor van lofprijzing’ betekent. In de betekenis van deze namen zien we aanwijzingen voor een voortdurende dienst van lofprijzing in de gemeente (Hb 13:15). Het lofprijzen als de gemeente samenkomt, behoort in trouw aan Gods Woord te gebeuren en zal samenbindend zijn, zodat er een koor van lofprijzing te horen is.

Bij de “broeders van de tweede orde” (1Kr 15:18) kunnen we misschien de toepassing maken op jongeren die deelnemen aan de dienst. Hoewel ze minder geoefend zijn dan de ouderen, kunnen zij zich toch laten horen. Onder Mozes mochten alleen de Levieten van dertig jaar en ouder aan de dienst van de tabernakel deelnemen, maar onder David mag dat al vanaf twintigjarige leeftijd. Dit veronderstelt dat zij die – in geestelijk opzicht – tussen de twintig en dertig jaar zijn, de groep van ‘de tweede orde’ vormen, om na onderwijs en ervaring door te groeien naar de eerste orde. God verwacht in de gemeente dat ook jonge gelovigen hun bijdrage aan de dienst leveren.

Er is sprake van twee soorten toonhoogten (1Kr 15:20-21). Letterlijk staat er in 1Kr 15:20 “op Alamoth” (zie Statenvertaling), een uitdrukking die ook in het opschrift van Psalm 46 staat (“een lied op Alamoth”, Ps 46:1). Het woord is verwant aan het woord ‘maagden’. Vandaar de gedachte dat de toonhoogte die van de sopraan is of, zoals het hier is vertaald, dat die toon “hooggestemd” is.

In 1Kr 15:21 staat letterlijk “op Scheminith” (zie Statenvertaling). Dit woord is ontleend aan een woord dat afstamt van het woord voor ‘acht’ (zie de opschriften boven Psalmen 6 en 12 in de HSV, Ps 6:1; Ps 12:1). Het woord wordt gebruikt om muziek in een lager octaaf aan te geven en is daarom in 1Kr 15:21 vertaald met “laaggestemd”. Dat geeft ook gelijk een contrast met 1Kr 15:20 aan: hooggestemd en laaggestemd. Het woord kan overigens ook betekenen dat het gaat om een instrument met acht snaren.

Er komt ‘hooggestemde’ en ‘laaggestemde’ lof bij ons op als we kijken naar de Heer Jezus als Degene Die is “opgevaren boven alle hemelen” nadat “Hij ook is neergedaald naar de lagere van de aarde” (Ef 4:8-10). Diezelfde gevoelens van bewondering komen bij ons op als we zien hoe Hij enerzijds Zichzelf heeft vernederd en gehoorzaam is geworden tot de dood, ja tot de kruisdood en anderzijds door God uitermate is verhoogd (Fp 2:6-11).

Van Chenanja staat dat hij “over de muziek ging” en dat hij “onderwees in de muziek”, omdat hij “iemand met inzicht” was (1Kr 15:22). Hij weet hoe er gezongen moet worden. Dat heeft niets te maken met wat vandaag ‘aanbiddingsleider’ genoemd wordt. In geestelijk opzicht behoort iedere gelovige “iemand met inzicht” te zijn. Iedere gelovige wordt geacht zowel met zijn geest als met zijn verstand lof te zingen (1Ko 14:15).

Het hoort bij het “aanbidden in geest en waarheid” (Jh 4:23-24), waarmee wordt bedoeld dat aanbidding op een geestelijke manier gebeurt, met het hart, maar ook met inzicht in de waarheid van Gods Woord over Christus en Zijn werk. In extase raken, het kwijtraken van de controle over de eigen wil, is voor de christen dwaas en schadelijk. Het doet denken aan het werk van demonen (1Ko 12:1-2).

Copyright information for DutKingComments