1 Chronicles 21:1

Inleiding

De gebeurtenissen in dit hoofdstuk vinden plaats rond 975 v.Chr. David is nu achtenzestig jaar oud. De geschiedenissen van het vorige hoofdstuk spelen zich af rond 995 v.Chr. De twintig jaren die daartussen liggen, worden gevuld met het overspel van David, de opstand van Absalom en Davids vlucht. Aan dit alles gaat de Heilige Geest hier voorbij.

Er wordt in 1 Kronieken en 2 Kronieken alleen over de zonden van David gesproken als dat nodig is om ons inzicht te geven in de wijze waarop God Zijn raadsbesluit vervult. Zoals al eerder is gezegd, beschrijven de boeken 1 Kronieken en 2 Kronieken de geschiedenis van Gods volk vanuit Gods perspectief en niet vanuit het perspectief van de verantwoordelijkheid van de mens. Dit laatste gebeurt in de boeken 1 Koningen en 2 Koningen.

De zonde van David door de volkstelling wordt hier verteld omdat in de verzoening van die zonde de plaats wordt aangegeven waar de tempel moet komen. Het gaat om de vervulling van Gods voornemen, waarvoor Hij zelfs de zonde van een lid van Zijn volk gebruikt. Dat past precies bij het perspectief dat de kroniekschrijver onder de leiding van Gods Geest voor ogen staat.

De zonde van de volkstelling

De zonde van de volkstelling vinden we ook in 2 Samuel 24. Daar lezen we dat de HEERE David aanzet om het volk te tellen (2Sm 24:1). De kroniekschrijver zegt dat de satan David tot de telling aanzet. Hier hebben we een van die schijnbare tegenstrijdigheden die de tegenstanders van de Bijbel graag aangrijpen om de Bijbel als onbetrouwbaar voor te stellen. Maar 1 Kronieken 21 is geen correctie op een eerder geschreven bericht in 2 Samuel 24.

We kunnen hier leren van Job. In het boek Job brengt de satan alle ellende over Job. Job schrijft die ellende echter niet toe aan de satan, maar aan God. De duivel handelt naar zijn eigen boze natuur, maar is uiteindelijk niets anders dan een instrument in Gods hand. Paulus schrijft wel eens iets toe aan de satan (1Th 2:18), terwijl hij wel weet dat God zijn leven bestuurt.

Het is dan ook belangrijk te beseffen dat Gods hand aanwezig is in wat de satan wil doen door David tot tellen aan te zetten. God staat boven alles wat op aarde gebeurt en niet de satan. In 2 Samuel 24 is het een beproeving van de HEERE om David op de proef te stellen. David faalt daar in zijn verantwoordelijkheid als koning. Gods koning moet afhankelijk blijven van God alleen en niet vertrouwen op de macht van zijn leger waarvan hij het aantal strijdbare mannen wil weten. In 1 Kronieken 21 is het de satan die Gods raad wil verstoren en dat wil doen door David ten val te brengen.

Het indrukwekkende is, dat God Zich in de uitvoering van Zijn plannen niet laat storen en juist door die zonde Zijn doel bereikt. Dat betekent nooit een verontschuldiging van de zonde. Door middel van ons falen verheerlijkt God Zichzelf en werkt Hij Zijn raadsbesluiten uit. We zien dat al bij de zondeval. Niet dat God de zondeval zou hebben gewild. God gruwt van de zonde. Toch heeft Hij daardoor een grotere zegen voor de mens dan zonder de val. Dit is het geheim van God, dat door ons niet is te doorgronden, maar in het geloof door ons alleen kan worden aanbeden. Gods raad en ons falen zijn door ons niet met elkaar te rijmen, maar God kan dat wel.

Een andere vraag is of het wel zonde was om het volk te tellen. God heeft Zijn volk in de woestijn immers ook enkele keren een telling laten doen (Nm 1:2; Nm 26:2)? Ook hier moeten we verder kijken dan alleen naar het feit van de telling. De tellingen die Hij heeft laten verrichten, heeft Hij laten uitvoeren in verbinding met een heffing van zoengeld (Ex 30:12-16). In het Nieuwe Testament worden, in afgeronde getallen, ook wel eens aantallen genoemd (Hd 1:15; Hd 2:41; Hd 4:4). Van de door Paulus ‘gestichte’ gemeenten wordt het aantal gelovigen echter nooit genoemd.

Er zijn dingen die in zichzelf verkeerd zijn. Dan gaat het om dingen die zonder meer zonde zijn, bijvoorbeeld omdat ze duidelijk door God in Zijn wet worden verboden. Er zijn ook dingen die op zichzelf genomen geen zonde zijn, maar die verkeerd zijn vanwege de gezindheid waarin iets gedaan wordt. Dat laatste is hier het geval. David wil wel eens weten hoe groot de gevechtskracht van zijn leger is. Hij vergeet dat hij voor zijn kracht afhankelijk is van God en niet van het aantal strijdbare mannen dat hem ter beschikking staat. Hij vergeet dat alle kracht alleen bij God berust.

De voorspoed van David stelt hem bloot aan de verzoekingen van de vijand. Als hoofd van Israël en overwinnaar van alle vijanden wenst hij de kracht van het volk, dat zijn heerlijkheid is, te kennen. Daarmee vergeet hij de kracht van God Die hem dit alles gegeven heeft en Israël heeft groot gemaakt. Hij is vergeten op welke manier hij van Goliath heeft gewonnen en wat hij toen heeft gezegd (1Sm 17:45-46).

Het verslag van de zonde van de volkstelling begint met te stellen dat de satan opstaat tegen Israël (1Kr 21:1). Het gaat de satan om het verderf van Gods volk. In het volk zijn voor hem genoeg aanknopingspunten om het aan te vallen, maar om het volk op de meest doeltreffende manier te treffen richt hij zich op David, de leider van Gods volk. Als hij de leider tot zonde kan verleiden, zal dat gevolgen hebben voor het hele volk.

De satan lijkt succes te hebben. David is ontvankelijk voor de influistering van de satan. Hij geeft Joab de opdracht het volk te tellen “van Berseba tot Dan toe”, dat is van het uiterste zuiden tot het uiterste noorden (1Kr 21:2). Joab moet het hele volk tellen. Als hij dat heeft gedaan, moet hij David de uitslag brengen, zodat David “hun aantal weet”.

Joab verzet zich heftig tegen deze opdracht (1Kr 21:3). Met duidelijke argumenten probeert hij David op andere gedachten te brengen. Hij erkent het koningschap van David en wijst hem erop dat al zijn onderdanen zijn dienaren zijn. Waarom dan tellen? Het lijkt erop dat hij met zijn nuchtere kijk op de zaak een beter inzicht heeft in de dwaasheid van een dergelijke telling dan David. Zijn verstand zegt hem dat deze zaak niet naar de wil van God is. Het zal alleen maar onheil over het volk brengen, zo houdt hij David voor.

David is echter niet tot andere gedachten te bewegen. Zijn woord is ditmaal te sterk voor Joab (1Kr 21:4a). Maakt David er een prestigezaak van? Wil hij nu een keer niet naar Joab luisteren, die zich meerdere keren een onbetrouwbare man heeft getoond door zich niets van David aan trekken? Hoe het ook zij, David had dit keer moeten luisteren, maar doet het niet.

Joab trekt door heel Israël en komt in Jeruzalem terug met de uitslag van de telling (1Kr 21:4b-5). David krijgt echter een onjuist getal. Joab heeft, uit afschuw voor de opdracht, twee stammen buiten de telling gelaten. De afschuw van Joab is als feit terecht en wordt onderstreept door wat er in 1Kr 21:7 over Gods beoordeling van deze zaak wordt gezegd. De telling was slecht in de ogen van God.

David legt door zijn handelwijze schuld op het volk. Het brengt Gods oordeel over Israël. Gods toorn ontbrandt tegen Zijn volk omdat ook bij het volk een geest van hoogmoed over de verkregen positie aanwezig is (2Sm 24:1). Speelt Gods oordeel het voornemen van de satan dan niet in de kaart? In 1Kr 21:1 staat immers dat de satan tegen Israël opstond en nu lezen we dat God tegen Israël in oordeel opstaat.

Oppervlakkig gezien kan dat zo lijken. Maar als we dieper kijken, zien we dat dit niet zo is. Het heeft te maken met het grote verschil tussen de bedoeling die de satan heeft en die God heeft. Satan zoekt het verderf van Gods volk en God zoekt het herstel van Zijn volk. We horen in het vervolg van deze geschiedenis ook niets meer van de satan. Die heeft zijn rol vervuld en is uitgepraat; hij doet er verder niet meer toe. God heeft de zaak in handen genomen en werkt naar het doel dat Hij Zich heeft gesteld.

Copyright information for DutKingComments