1 Chronicles 21:28-30

David offert en roept de HEERE aan

David bouwt een altaar op de zojuist gekochte dorsvloer en brengt daarop als de koning-priester offers. De HEERE neemt zijn hele offer aan. Als antwoord op het aanroepen van de HEERE laat Hij vuur van de hemel op het brandofferaltaar komen (vgl. Lv 9:24; Ri 6:21; 1Kn 18:37-38). Het vuur steekt het offer aan en laat het in rook tot de HEERE opstijgen. Daarna spreekt de HEERE tot de engel dat hij zijn zwaard in de schede kan steken. Het berouw van David en het offer maken dat de taak van de engel is afgelopen.

Wat we hier zien, is het begin van een nieuwe eredienst. Het is een eredienst op basis van een oordeel dat tot staan is gebracht door het brandoffer en het dank- of vredeoffer. Deze offers spreken van de Heer Jezus. Het brandoffer spreekt van het offer van Christus als volledig aan God gebracht. Het dank- of vredeoffer spreekt van het offer van Christus als gemeenschapsoffer, waardoor er gemeenschap van het volk met God en tussen de leden van Gods volk onderling kan zijn. God heeft het offer van Zijn Zoon volkomen aanvaard en kan op grond daarvan zonden vergeven en zondaars aannemen als Zijn kinderen.

De plaats waar de plaag tot staan is gebracht, is de berg Moria. Dat is de berg waar Abraham Izak heeft geofferd (Gn 22:1-2) en waar Salomo de tempel bouwt (2Kr 3:1). Deze nieuwe plaats van eredienst vervangt “de tabernakel van de HEERE, die Mozes in de woestijn gemaakt had, en het brandofferaltaar”. De plaats waar die op dat tijdstip staan, is de offerhoogte van Gibeon. Daar wordt nog wel geofferd, maar vanaf dat moment niet meer door David. Angst voor het zwaard heeft hem ervan weerhouden daarheen te gaan, want er moest met spoed een offer gebracht worden om de plaag te laten ophouden. Dat offer is op Gods aanwijzing gebracht op dit nieuwe altaar op de berg Moria.

Copyright information for DutKingComments