1 Chronicles 22:2

Inleiding

Ook dit hoofdstuk moet een grote bemoediging zijn geweest voor hen die uit Babel zijn teruggekeerd naar Israël om het altaar, de tempel en de stad Jeruzalem te herbouwen. Zij zijn het immers voor wie de schrijver van Kronieken (Ezra?) zijn verhaal doet. De kroniekschrijver vertelt hoe David zich heeft ingespannen voor de bouw van Gods huis en hoe hij Salomo heeft aangemoedigd dit grote werk te doen. Daardoor zullen de teruggekeerden zijn gemotiveerd om het werk in hun dagen met dezelfde inzet en toewijding voor de HEERE te doen.

Dit hoofdstuk betekent, in de geestelijke betekenis ervan, ook een aanmoediging voor allen die te vergelijken zijn met de teruggekeerden uit Babel. Babel betekent ‘verwarring’ en is een beeld van de christenheid waar verwarring heerst. Ook vandaag is het mogelijk de ‘verwarring’ te verlaten en op de grondslag van de gemeente te gaan staan. Voor allen die willen bouwen aan wat vandaag Gods tempel is, bevat het verslag van de kroniekschrijver veel geestelijke lessen.

David bereidt de tempelbouw voor

De HEERE heeft David de plaats van de tempel en het altaar aangewezen (1Kr 21:15; 18; 26). David sluit zich bij de keus van de HEERE aan. Hoewel er nog geen steen voor het huis is gelegd, zegt David: “Dit hier is het huis van de HEERE God” (1Kr 22:1). Hij ziet in de geest het huis voor zich.

De woorden “dit hier” verwijzen naar de dorsvloer die David zojuist heeft gekocht. De grondslag voor het huis van God is een dorsvloer. De gemeente is ook gebouwd op een ‘dorsvloer’. Op de dorsvloer wordt het koren geslagen om het kaf van het koren te scheiden. Het is een beeld van het oordeel waarmee de Heer Jezus geslagen is, met als resultaat het ontstaan van Zijn gemeente. Het altaar dat op die plaats wordt gebouwd, spreekt van de Persoon van Christus en van het werk dat Hij als Offer heeft volbracht.

Nadat de plaats is vastgesteld waar de tempel moet komen, gaat David voorbereidingen treffen voor de bouw van de tempel en de dienst daarin. De beschrijving daarvan beslaat de rest van 1 Kronieken. Na de afwending van het oordeel over Jeruzalem op grond van het offer, dat het oordeel plaatsvervangend heeft gedragen, is de plaats waar het offer is gebracht de grondslag van de tempel en de tempeldienst.

David stelt op grond van het offer – het offer is ook een type van de Heer Jezus – een tempeldienst in. Ook vandaag kennen wij een tempeldienst. De gemeente is immers “een tempel” (1Ko 3:16; 2Ko 6:16). Dat is dan wel een geestelijke tempel. Bij die geestelijke tempel hoort een geestelijke priesterdienst (1Pt 2:5a; Op 1:6) met geestelijke offers (Hb 13:15; 1Pt 2:5b).

Deze geestelijke priesterdienst met zijn geestelijke offers vindt vooral plaats als de gemeente samenkomt om eredienst te doen, dat is om God te prijzen voor de gave van Zijn Zoon. Op grond van het offer wordt de offerplaats het centrum van een prachtige eredienst die is ingesteld rondom het altaar. Deze hoofdstukken geven de grote beginselen aan voor de huidige dienst in wat nu Gods tempel is.

De vreemdelingen worden opgeroepen “om het huis van God te bouwen” (1Kr 22:2). Ze moeten stenen uithakken. Iedere gelovige is vandaag van huis uit een vreemdeling, maar mag nu zijn steentje bijdragen aan de bouw van Gods huis. We lezen over buitenlanders die “een grote hoeveelheid cederhout” naar David brengen (1Kr 22:4). Steen en hout zijn de basiselementen voor het huis. Stenen zijn een beeld van de gelovigen, die “levende stenen” (1Pt 2:5) worden genoemd. Hout is een beeld van de mens als iemand die bij de aarde hoort. Later wordt dit alles met goud overtrokken. Daardoor wordt de gelovige mens iemand die Gods heerlijkheid vertoont.

Vervolgens wordt verteld dat David “een grote hoeveelheid ijzer” gereedmaakt “voor de spijkers aan de poortdeuren en voor de verbindingsstukken” (1Kr 22:3). Deze materialen komen uit de voorraad van Davids oorlogsbuit. Ze worden ook in 1 Kronieken 28-29 genoemd. We zien hier dat het eerste wat van het huis wordt vermeld, te maken heeft met de deuren. Dat stelt het belang op de voorgrond om erop toe te zien wat wel en wat niet naar binnen mag. Dit is van vitaal belang voor de dienst in het huis.

Samen met de poortdeuren worden “de verbindingsstukken” genoemd. Behalve toezicht op wie wel en wie niet in de tempel mogen komen, is ook de onderlinge samenhang van de gelovigen van belang. Als de gelovigen goed aaneengesloten zijn door samen voor de Heer Jezus te leven en naar Gods Woord te luisteren, krijgt de vijand geen kans om onder hen zijn verderfelijke werk te doen. Zo zullen bijvoorbeeld valse leringen over de Heer Jezus of Gods Woord, die altijd verdeeldheid zaaien, geen kans krijgen binnen te dringen.

David plaatst de jeugdigheid en onervarenheid van Salomo tegenover het te bouwen huis voor de HEERE (1Kr 22:5). David wil dat het huis “buitengewoon groot” gemaakt wordt. De reden daarvan is dat “[zijn] naam en luister in alle landen [bekend wordt]”. In wat David zegt, komt de tegenstelling tot uiting tussen de onbekwaamheid en onervarenheid van de mens en het enorme werk van de bouw van het glorieuze huis van God. Uit onszelf kunnen we niets. “Als de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan” (Ps 127:1). Maar als de Heer meewerkt, lukt het (vgl. Mk 16:20; Fp 4:13).

Ondanks zoveel wat door onze ontrouw van de luister van het huis is verdwenen, is het toch nog steeds mogelijk om Gods huis “aanzien te geven”, of ‘luisterrijk’ te maken, of te ‘versieren’. Dat doet ook het overblijfsel dat vanuit Babel is teruggekeerd in Israël (Ea 7:27). Dit ‘versieren’ kunnen we doen door een toegewijde wandel, door samenkomsten te houden waarin de Heer Jezus wordt verheerlijkt, door ons getuigenis in de wereld, heel algemeen door onze volledige onderworpenheid aan de Heer (vgl. Tt 2:9-10). Dan wordt er gebouwd met goed materiaal, met ”goud, zilver, kostbare stenen” (1Ko 3:12a) en is er voor het vlees geen plaats. Alle dienst die niet de opbouw van de gemeente als doel heeft (Ef 4:11-16), is geen versiering voor Gods huis, maar brandbaar materiaal (1Ko 3:12b-17).

David besluit een voorraad gereed te maken waarmee Salomo kan beginnen het huis van God te bouwen. Hij doet dat met het oog op enerzijds de jeugdigheid en onervarenheid van zijn zoon Salomo en anderzijds de grootsheid en luister van dat huis. Hij doet het niet karig, maar hij maakt “een grote hoeveelheid” gereed. Alles wordt door David geregeld voor een huis dat nog niet is gebouwd. Zo is ook door Christus alles geregeld, voordat de gemeente als Zijn huis in heerlijkheid wordt geopenbaard.

Het laatste deel van Davids leven is gevuld met het aanleggen van voorraden voor zijn zoon Salomo om de tempel te bouwen. Wat een prachtig doel voor een oude man. Wat een prachtig voorbeeld voor alle oude gelovigen. Oude gelovigen mogen de belangen van Gods huis tot het laatst toe met alle inzet zoeken en dienen door jonge gelovigen te ondersteunen bij de bouw van Gods huis.

Copyright information for DutKingComments