1 Chronicles 22:7-8

Salomo voorbereid op de tempelbouw

David roept Salomo en geeft hem de opdracht een huis “voor de HEERE, de God van Israël” te bouwen (1Kr 22:6). Salomo is daarvoor de geschikte persoon. Hij heeft er ook de capaciteiten voor. Om een werk voor de Heer te doen zijn een gave en een roeping nodig. Zonder gave en roeping zal wat gedaan wordt, geen stand houden omdat het niet van God is (vgl. Ea 4:1-3).

David getuigt tegen zijn zoon van het belang dat hij altijd heeft gesteld in een woonplaats voor God. Dit is ook een voorbeeld voor oude gelovigen. Zij kunnen, als het goed is, vertellen dat zij in hun leven ook altijd prioriteit hebben gegeven aan Gods huis. David vertelt Salomo dat het altijd in zijn hart is geweest om een huis voor de HEERE te bouwen (1Kr 22:6). Hij vertelt erbij dat de HEERE hem heeft gezegd dat hij dat huis niet mocht bouwen en ook de reden daarvan (1Kr 22:7-8).

Tegelijk heeft hij de belofte gekregen dat een zoon, die toen nog geboren moest worden, het huis zal bouwen (1Kr 22:9). Ook heeft de HEERE gezegd dat die man “een man van rust” zal zijn, aan wie Hij rust zal geven van al zijn vijanden rondom hem. Daarom zal, zo zegt de HEERE, de naam van die zoon “Salomo” zijn. De naam ‘Salomo’ wordt direct verbonden met vrede. In die naam zit het woord sjalom, dat ‘vrede’ betekent. In zijn dagen zal de HEERE “vrede en stilte over Israël geven”. Dat zijn de gepaste omstandigheden voor de bouw van de tempel, de woning van God, waar Hij in rust te midden van Zijn volk kan wonen en zij Hem offers kunnen brengen.

Het is een voorrecht voor Salomo dat hij als een man van rust voor de Naam van de HEERE een huis mag bouwen. Maar dat is niet het enige voorrecht. De HEERE zegt verder tegen David dat zijn zoon voor Hem tot een zoon zal zijn en Hij voor die zoon tot een Vader (1Kr 22:10). Dit kan niet anders dan naar de grote Zoon van David, de Heer Jezus, verwijzen. Die gedachte wordt bevestigd door wat de HEERE zegt van de troon van Salomo. Dat zal een troon zijn die Hij “tot in eeuwigheid over Israël zal bevestigen”. Die troon is de troon van de Heer Jezus en van niemand anders.

Ook David is hier een beeld van Christus. Uit wat hij hier zegt, zien we dat de heerlijkheid van God in vrede te midden van Zijn volk altijd het voorwerp van het hart van Christus is. De lijdende Knecht van de HEERE had dat voor ogen toen Hij Zijn weg van lijden op aarde ging. David en Salomo zijn samen een beeld van de Heer Jezus: David in Zijn lijden en in de vestiging van het koningschap en Salomo in Zijn heerlijke en eeuwige regering.

Het is verder nog mooi om te zien dat er bij David geen sprake is van teleurstelling dat hij de tempel niet mag bouwen. Er is ook geen jaloersheid bij hem dat Salomo het mag doen. Hij ziet niet nukkig af van elke medewerking, maar accepteert wat God bepaalt. Met al de middelen die God hem heeft gegeven, zet hij zich in voor de bouw van de tempel.

Als een praktische toepassing zien we dat oudere gelovigen jongere gelovigen kunnen helpen in het vervullen van de taak die zij hebben, door voor deze jonge gelovigen beschikbaar te stellen wat zijzelf in de loop van de jaren hebben verzameld. Hierdoor wordt voor jongeren de taak aantrekkelijker en eenvoudiger gemaakt. Jongeren mogen daarvan dankbaar gebruikmaken.

David geeft enkele voorwaarden om het opgedragen werk te doen en tot een goed einde te brengen (1Kr 22:11-13). Deze voorwaarden gelden voor elk werk dat ook ons is opgedragen.

De eerste voorwaarde is, dat de Heer met ons is (1Kr 22:11). Dat zal Hij zijn, zolang ieder van ons zich houdt aan wat “Hij over jou gesproken heeft”.

De tweede voorwaarde is, dat het werk dat moet gebeuren, niet plaatsvindt op basis van onze eigen inzichten (1Kr 22:12). De Heer moet ons “verstand en inzicht” geven. Hij moet ons helpen in praktijk te brengen wat we weten.

De derde voorwaarde is gehoorzaamheid aan het woord dat door God aan Mozes is gegeven (1Kr 22:13). Dit is een vereiste voor alle getrouwheid en elke opwekking na afwijking. De latere koning Josia gaat ook terug naar Mozes (2Kn 23:25; 2Kr 35:6) en ook naar David (2Kr 35:4).

De woorden “wees sterk en moedig” waarmee David Salomo bemoedigt, zijn ook de woorden waarmee Mozes Jozua bemoedigt (Dt 31:6; Jz 1:6; 7; 9).

Wat David aan materiaal voor de bouw van Gods huis heeft klaarliggen, is door hem verzameld in zijn “verdrukking” (1Kr 22:14). Dat bepaalt ons erbij dat de Heer Jezus door de ‘verdrukking’ van het kruis Zijn gemeente kan bouwen. Salomo mag dit nog aanvullen. Dit doet denken aan de woorden van Paulus, als hij zegt dat hij in zijn vlees aanvult “wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, dat is de gemeente” (Ko 1:24).

Het lijden van Paulus is van hetzelfde karakter als het lijden van Christus. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij in dezelfde mate lijdt en al helemaal niet voor de verzoening. Aan de verzoening ontbreekt niets, die is compleet in zichzelf. God heeft door het lijden van de Heer Jezus op het kruis, door het bloed van Zijn eigen Zoon, de gemeente verworven (Hd 20:28b).

De Heer Jezus heeft in Zijn leven op aarde God geopenbaard, maar niet al Gods eeuwige plannen. Pas wanneer de Heilige Geest op aarde komt, krijgen de gelovigen inzicht in Gods plannen en wel door middel van de apostel Paulus (Hd 20:27). Het getuigen van die waarheid brengt voor Paulus overvloedig lijden met zich mee. Dit is geen plaatsvervangend lijden, het is een aanvullend lijden.

Copyright information for DutKingComments