1 Chronicles 29:26

David sterft

De kroniekschrijver besluit zijn beschrijving van het leven van David met de woorden: ”Zo heeft David, de zoon van Isaï, geregeerd over heel Israël” (1Kr 29:26). Deze terugblik op het leven van David en ook de beschrijving van zijn sterven zijn in overeenstemming met het doel van Kronieken, waarin de geschiedenis wordt beschreven zoals die naar Gods raadsbesluiten verloopt. Aan het falen van David aan het einde van zijn leven wordt ook hier voorbijgegaan. De grootst denkbare volheid van leven ligt achter hem en we zien een zoon die hem opvolgt. Deze prachtige wijze van afscheid nemen van het leven is zeldzaam in het Oude Testament.

Het is opmerkelijk dat de vermelding “David, de zoon van Isaï” zowel hier als aan het begin van de beschrijving van de regering van David voorkomt (1Kr 10:14). De beschrijving van het leven van David lijkt door deze twee vermeldingen te zijn omsloten.

Hij heeft in totaal veertig jaar geregeerd (1Kr 29:27), net als Saul. Ook Salomo zal veertig jaar regeren. Het getal veertig is het getal van beproeving. Saul, David en Salomo hebben dezelfde periode van beproeving gekregen, ongeacht hun karakter.

Alles in het leven en het sterven van David spreekt van Gods “betrouwbare gunstbewijzen aan David” (Js 55:3). Ze blijven niet beperkt tot zijn leven en sterven. Paulus haalt dit vers aan om te laten zien dat die genadebewijzen ook in de opstanding van de Heer Jezus uit de doden worden gezien (Hd 13:34). In de ware Zoon van David en Zijn regering vindt alles zijn vervulling wat aan David is bewezen. David wacht op die vervulling, evenals allen die in het geloof in Gods beloften zijn gestorven.

David sterft “in goede ouderdom, verzadigd van dagen, rijkdom en eer” (1Kr 29:28). Dit betekent dat hij door alles wat God aan Salomo heeft gegeven (1Kr 29:25) en wat hijzelf aan Gods huis heeft gegeven, niet minder en armer is geworden. Als we kijken naar het einde van David, is hier moeilijk te zeggen wat helderder schijnt: de ondergaande of de opgaande zon.

Als afsluiting van de beschrijving van het leven van David geeft de schrijver van Kronieken aan uit welke bronnen hij, geleid door Gods Geest, heeft geput (1Kr 29:29). Hij verwijst naar een drietal profeten die het leven van David op schrift hebben gesteld: de ziener Samuel, de profeet Nathan en de ziener Gad. In hun geschiedenissen hebben zij geschreven over Davids koninkrijk en macht en over de gebeurtenissen van hem, Israël en de andere koninkrijken (1Kr 29:30).

De genoemde geschriften (1Kr 29:29) zijn niet bewaard gebleven. Samuel zalft David tot koning (1Sm 16:13). Nathan spreekt namens God met David over de bouw van de tempel (1Kr 17:1-15; 2Sm 7:1-17) en bestraft David vanwege zijn zonde met Bathseba (2Sm 12:1-12). Gad bestraft David vanwege de volkstelling (2Sm 24:10-14; 1Kr 21:9-13).

Bij “de tijden die aan hem en aan Israël voorbijgegaan zijn” (1Kr 29:30) kunnen we denken aan tijden van vervolging, van beproeving, van doodsgevaar, van smart en van vreugde. Van al die tijden zegt David: “Mijn tijden zijn in Uw hand” (Ps 31:16; vgl. Jb 24:1). “Al de koninkrijken van de landen” (vgl. 2Kr 12:8; 2Kr 17:10; 2Kr 20:29) zijn de koninkrijken waarmee de Israëlieten in de tijd van David in contact zijn gekomen.

Met de dood van David eindigt 1 Kronieken. In dit bijbelboek is vrijwel alle aandacht gericht op koning David. In tegenstelling tot de beschrijving in 2 Samuel zijn de zonden van deze koning hier nauwelijks vermeld. David is hier veeleer de vorst die Godvrezend is en daarom rijk wordt gezegend. De zegen bestaat uit talrijke militaire overwinningen, waardoor hij heerser van een immens rijk wordt en over fabelachtige rijkdommen beschikt.

Deze zegeningen gebruikt hij niet voor eigen voordeel, maar stelt ze beschikbaar voor wat hij beschouwt als het hoogste doel voor Israël: de bouw van de tempel. Zelf mag hij dit werk niet uitvoeren, maar hij stelt wel alles in het werk om het voor te bereiden. Hij geeft een groot deel van zijn rijkdom, motiveert het volk om vrijwillig een deel van hun overvloed af te staan en stelt Salomo, de toekomstige tempelbouwer, voor aan het volk.

Het boek 1 Kronieken presenteert David als degene die gericht is op de bouw van de tempel en daarmee op de eer van God. In die zin is hij de ideale vorst, die niet zijn eigen eer, maar de eer van God zoekt. In de periode na de ballingschap – de tijd waarin 1 Kronieken en 2 Kronieken zijn geschreven – moet deze beschrijving van David sterk hebben aangesproken. In die periode is er immers aandacht voor de verbetering van de tempeldienst en voor een sterkere gerichtheid op de HEERE.

Tevens zal het beeld van de schatrijke koning David die zijn rijkdommen beschikbaar stelt voor de eer van God het verlangen naar een nieuwe David hebben gestimuleerd. Enkele eeuwen later komt de Heer Jezus als Dienaar, terwijl Hij in de toekomst zal komen als Vorst. Hij is als geen ander gericht op God.

Copyright information for DutKingComments