1 Corinthians 10:1-11

Dingen tot voorbeelden voor ons

Paulus sluit met de 1Ko 10:1-13 van dit hoofdstuk direct aan op het einde van het vorige hoofdstuk. Daar gaat het over iemand die predikt, iemand die een bepaalde dienst doet voor God. Het gedeelte dat nu komt, gaat over mensen die wel uiterlijk bij het volk van God horen, maar innerlijk er geen deel aan hebben. De geschiedenis van het volk Israël dient daarvoor als illustratie. Daar zie je mensen die delen in de vele voorrechten die God aan Zijn volk heeft gegeven. Toch komen ze niet in het beloofde land, maar worden ze neergeveld in de woestijn.

Dat heeft ons, christenen, veel te zeggen. Velen noemen zich christen, zijn gedoopt, vieren zelfs het avondmaal, maar zullen toch voor eeuwig verloren gaan. Waarom? Omdat er innerlijk geen nieuw leven aanwezig is. Er is nooit een echte bekering tot God geweest, nooit een echt berouw over de zonden voor God.

Het zijn mensen die menen dat God genoegen neemt met het houden van bepaalde inzettingen, zoals doop en avondmaal. In de christenheid worden dat sacramenten genoemd. In de protestantse kerken heeft men twee sacramenten: doop en avondmaal; in de rooms-katholieke kerk heeft men er nog vijf meer. Deze zogenaamde sacramenten hebben als overeenkomst dat het slechts uiterlijke tekenen zijn.

Kijk maar eens naar doop en avondmaal. Waaruit bestaan die? Bij de doop wordt gewoon water gebruikt. Het avondmaal wordt gevierd met gewoon brood en gewone wijn. Kijk nu eens naar de betekenis die men in grote delen van de christenheid aan deze uitwendige zaken als doop en avondmaal toekent. Soms zegt men rustig dat je door de doop nieuw leven ontvangt, of dat je door deel te nemen aan het avondmaal deel krijgt aan het eeuwige leven. Er wordt beweerd dat door deelname aan deze uiterlijke tekenen er een innerlijke vernieuwing optreedt. Velen in de christenheid geloven dat en baseren daarop de zekerheid van hun behoudenis. Het is een grove dwaling die deze velen in het verderf zal brengen.

1Ko 10:1. Om deze dwaling tegen te gaan wijst Paulus op de geschiedenis van Israël. Hij begint met: “Ik wil niet, … dat u onbekend is.” Hieraan kun je zien dat hij het belangrijk vindt dat de Korinthiërs dit weten. Dan gaat hij de voorrechten van Israël opsommen. Daar is in de eerste plaats “de wolk”. In Exodus 13 lees je dat Jahweh in deze wolk heeft gewoond en Zijn volk daardoor de weg heeft gewezen nadat ze uit Egypte zijn vertrokken (Ex 13:21-22). In Exodus 14 gaat de wolk tussen de Egyptenaren en de Israëlieten in staan, zodat de Egyptenaren niet bij de Israëlieten kunnen komen (Ex 14:19-20). De wolk, als symbool van de tegenwoordigheid van Jahweh Zelf, stelt leiding en bescherming voor. Vervolgens zijn ze allemaal “door de zee heengegaan”.

1Ko 10:2. Hoe dat gebeurt, staat in Exodus 14 (Ex 14:21-22). Dat door de zee heengaan lijkt wel op de doop, vergelijkbaar met wat hier staat, dat “allen tot Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee”. Dopen wil zeggen: gevoegd worden bij. Mozes is hun aanvoerder. Hij is door Jahweh aangesteld. Naar hem moeten ze luisteren, anders kunnen ze niet bij het volk blijven.

1Ko 10:3-4. De volgende voorrechten die genoemd worden, gaan over eten en drinken. Ze moeten immers voedsel hebben om in leven te blijven en kracht te hebben voor hun reis door de woestijn. In Exodus 16-17 geeft God het volk het manna uit de hemel als voedsel en het water uit de rots als drinken (Ex 16:13-15; Ex 17:6).

Zie je hoe dat in ons hoofdstuk genoemd wordt? Daar is sprake van geestelijk voedsel en van geestelijke drank. Hebben ze dan geen gewoon manna gegeten en hebben ze dan geen letterlijk water gedronken dat uit de rots is gevloeid? Jawel, maar wat Paulus hiermee wil zeggen, is dat het letterlijke manna en het letterlijke water een geestelijke betekenis hebben. Dat hebben de Israëlieten toen niet beseft en daarom staat dat ook niet zo in het boek Exodus. Wij mogen nu wel weten dat deze dingen een geestelijke betekenis hebben, want wij hebben de hele Bijbel.

In het evangelie naar Johannes spreekt de Heer Jezus ook over het manna en het water. Hij zegt, nadat Hij over het manna heeft gesproken: “Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald” (Jh 6:49-51; 31-35). Hij spreekt in het volgende hoofdstuk van dat evangelie ook over “stromen van levend water” (Jh 7:38). Het volgende vers geeft de verklaring: “Dit nu zei Hij van de Geest” (Jh 7:39).

Nu kun je je afvragen: ‘Maar als de Israëlieten dat niet hebben geweten, waarom staat het hier dan zo?’ Ik denk, omdat ze het niet zo vanzelfsprekend hadden moeten vinden dat zij zo verzorgd werden. Het is Góds zorg die telkens weer is gebleken wanneer daar elke morgen het manna voor het oprapen lag.

Met de “geestelijke steenrots” is het net zo. Natuurlijk gaat het bij de Israëlieten om een letterlijke rots. Dat ze telkens water hebben gehad om te drinken, is te danken aan Gods zorg voor hen. God heeft die zorg aan hen kunnen besteden omdat Hij vooruit heeft gezien naar de komst van Zijn Zoon, Jezus Christus. Daarom wordt hier gezegd: “De steenrots nu was Christus.” Elke zegen die God Zijn volk ooit heeft geschonken, heeft Hij alleen kunnen geven omdat Christus de Verlosser van het volk zou worden. Voor ons, die leven in de tijd na de komst van Christus, is dat niet anders. Ook wij hebben elke zegen te danken aan Christus en aan het werk dat Hij heeft volbracht.

1Ko 10:5. Als Paulus zo een aantal verschillende voorrechten heeft opgesomd waaraan het hele volk deel heeft gehad – het woord ‘allen’ staat maar liefst vijf keer in de 1Ko 10:1-4 –, lijkt het of je bij 1Ko 10:5 een koude douche krijgt: “Maar in de meesten van hen had God geen welgevallen, want zij zijn neergeveld in de woestijn.” Hoe is dat nu mogelijk? Zoveel voorrechten en toch omkomen? Dan kan het niet anders of het volk is op een verkeerde manier met die voorrechten omgegaan. En dat kan ons ook overkomen! Wij zijn namelijk geen haar beter.

1Ko 10:6. Daarom moeten wij ons laten aanspreken door de dingen die bij Israël zijn gebeurd. Het zijn voorbeelden die we op ons moeten laten inwerken, want God geeft deze voorbeelden om ons te waarschuwen.

Weet je waarmee alle ellende begon die het volk zich op de hals heeft gehaald en waarom ze neergeveld zijn in de woestijn? Hiermee: ze hebben een afkeer van het manna gekregen. Daardoor hebben ze “begeerte in [het] kwade” gekregen. Ze zijn gaan terugverlangen naar Egypte en herinneren zich nota bene hoe ‘goed ze het daar hadden’ (Nm 11:4-7). Voor het gemak vergeten ze maar even hoe ze hebben gezucht onder het slavenjuk.

Waardoor is die geschiedenis nu een voorbeeld voor ons? Alleen als de Heer Jezus – Hij is het ware manna, zoals je weet – voor ons hart en leven alles blijft betekenen, alleen dan zullen we niet gaan terugverlangen naar de dingen van de wereld. Je bent uit de greep van de wereld bevrijd door het werk van de Heer Jezus. Aan Hem heb je alles te danken.

Maar als je het saai gaat vinden om de Bijbel te lezen, om Hem beter te leren kennen, om te bidden, om van Hem te getuigen, kortom als je smaak verandert, dan ga je weer terugdenken aan de tijd dat je in de wereld leefde. Wat had je toen toch een plezier! Je deed alles waar je zelf zin in had. Je vergeet voor het gemak maar even hoe ellendig je eraan toe was. En zonder dat je er zelf erg in hebt, ga je weer dingen doen die bij je oude leven horen. Echt waar, zo werkt het.

Daarom moeten we deze voorbeelden serieus nemen. Blijf dicht bij de Heer Jezus. Hij is werkelijk voldoende. Meer heb je niet nodig.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 10:1-6.

Verwerking: Ga eens na hoe jij dit gedeelte in je eigen leven kunt toepassen.

Wie meent te staan …

Aan het eind van het vorige stukje schreef ik: Blijf dicht bij de Heer Jezus. Als je dat doet, heb je er gewoon geen zin in om het verkeerde te doen. Als je dat niet doet, gebeurt met jou hetzelfde als wat met de Israëlieten is gebeurd. In 1Ko 10:6 vind je dan ook de wortel, de eerste oorzaak van alle andere zonden die het volk Israël heeft bedreven. Als het verlangen naar een leven met en voor Christus verflauwt, komen er andere verlangens ofwel begeerten voor in de plaats. Je wordt dan meegesleurd in een roes van eten en drinken en vrolijk zijn.

1Ko 10:7. Paulus doelt hier op de ‘festiviteiten’ rondom het gouden kalf (Ex 32:1-6). Mozes is al zó lang weg; daarom willen ze een zichtbare god. Zo verliezen ze Jahweh uit het oog en zakken ze weg in een poel van liederlijkheid. Ze zijn afgodendienaars geworden. Afgoderij wil zeggen: iets anders in de plaats van God en van Christus stellen. Dat kan gemakkelijk gebeuren. Het hoeft daarbij echt niet te gaan om dingen waarvan je weet dat het zondige, verkeerde dingen zijn. Je ziet het bij het volk Israël.

Waaruit bestaat hun afgoderij? Het staat er direct achter: uit eten en drinken en spelen. Zijn dat verkeerde bezigheden? Heus niet, maar voor Israël is het wel verkeerd. Het volk is het contact met Mozes, zijn grote voorman, kwijtgeraakt. Hij is al een hele tijd weg, de mensen zien hem niet meer en horen hem niet meer. Daarom zeggen ze tegen Aäron dat hij maar een god moet máken. Dat doet Aäron en het gouden kalf verrijst op zijn voetstuk. Daarna gaan ze eten, drinken en feest vieren. Wat is de oorzaak van dat eten, drinken en spelen? Dat Mozes al zo lang weg is.

Wat is hierin het voorbeeld voor ons? De Heer Jezus is al zo lang weg, het lijkt wel of Hij nooit terugkomt. Kom op, laten we het onszelf in deze wereld maar gemakkelijk maken en het ervan nemen. Wij maken ook een god voor onszelf, eentje die wij zien zitten, waarmee wij het goed kunnen vinden. Het leven wordt zo één groot feest, man! Alleen is het dan wel een feest zonder de ware God. Dit soort geluiden kun je om je heen waarnemen bij mensen die wel belijden christen te zijn, maar die geen rekening houden met de komst van Christus.

In Mattheüs 24 spreekt de Heer Jezus over het gedrag van belijdende christenen die Zijn komst uit het oog verliezen (Mt 24:48-51). Om geen afgodendienaar te worden is het belangrijk te blijven uitzien naar de komst van de Heer Jezus. Van de gelovigen in Thessalonika wordt gezegd dat zij zich van de afgoden tot God hebben bekeerd om “[de] levende en waarachtige God te dienen en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten” (1Th 1:9-10).

1Ko 10:8. De volgende waarschuwing is om niet te hoereren. Hoererij wordt in populair taalgebruik wel ‘vreemdgaan’ genoemd. In Bijbelse taal is dat niet anders. De geschiedenis waarnaar hier wordt verwezen, staat in Numeri 25. De hoererij die wordt bedreven, is dat Israëlitische mannen met Moabitische vrouwen trouwen (Nm 25:1-2). Ze trouwen met ‘vreemde’ vrouwen, vrouwen die niet bij het volk van God horen. Ze vatten liefde op voor personen van wie God heeft gezegd, dat ze die niet lief mogen hebben (Dt 23:3-6).

Ook deze geschiedenis is een voorbeeld voor ons. Als wij liefde opvatten voor personen die met God niets te maken willen hebben, gaan wij ook ‘vreemd’. Het gaat hier natuurlijk niet om de liefde van Christus die ons moet bezielen om zondaren het evangelie te brengen, zodat zij behouden worden. Het zou niet best zijn als wij geen liefde voor verloren mensen zouden hebben. Nee, het gaat om uitingen van liefde waarbij in de praktijk niet gevraagd wordt hoe God daarover denkt.

Jakobus windt er in zijn brief geen doekjes om als hij duidelijk stelt: “Overspeligen, weet u niet dat de vriendschap jegens de wereld vijandschap is jegens God?” (Jk 4:4). Overspel is een bepaalde vorm van hoererij. Je moet je goed bewust zijn dat er in de wereld geen plaats is geweest, en nog steeds niet is, voor Christus. De wereld heeft Hem verworpen en verwerpt Hem nog steeds. Ieder die niet voor Christus heeft gekozen, hoort bij de wereld en leeft in vijandschap met Hem. Zo ziet God dat en zo moeten wij dat ook zien.

Misschien spreken ze wel vriendelijk en waarderend over Hem, maar dat verandert niets aan het feit dat God hen zo ziet. Wie op deze wijze hoereert en daarin voortleeft, zal ten slotte weinig christelijks meer overhouden. Het getuigenis van zo iemand verdwijnt op den duur helemaal.

1Ko 10:9. In dit vers worden we ervoor gewaarschuwd Christus niet te verzoeken. Er komt twijfel in het hart van het volk over de weg die God met hen gaat. Ze vragen zich af of Hij wel het goede met hen voorheeft en spreken hun wantrouwen daarover uit. Dit zaaien van twijfel is het werk van de satan. Zo is hij al, in de gedaante van een slang, bij Eva in de hof van Eden gekomen en heeft haar ingefluisterd: “Is het echt zo dat God gezegd heeft?” (Gn 3:1). Zo heeft hij het gif van wantrouwen in haar hart gespoten.

Sindsdien is hij altijd op deze manier, en met veel succes, te werk gegaan. Wanneer je gedachten van twijfel aan God bij je voelt opkomen, wees er dan van verzekerd dat de satan jou die ingeeft. Geef er niet aan toe. Blijf op God vertrouwen, ondanks alle schijn waardoor het soms lijkt alsof God niets om je geeft. Anders zal het gif van de slang langzaam doorwerken en je met de wereld ten onder laten gaan.

1Ko 10:10. Waar Paulus ook tegen waarschuwt, is het mopperen. Mopperen is een van de meest voorkomende zonden van het volk Israël tijdens de woestijnreis. Ze vinden steeds wel weer een reden om hun ontevredenheid over God te uiten. Heb jij daar ook wel eens last van? Pas op dat je je niet door die geest van ontevredenheid laat infecteren. Het zuigt alle blijdschap en dankbaarheid, die er normaal voor God zijn, uit je weg. De vreugde van een leven met God kun je dan niet meer beleven. Mopperen vergalt je leven en maakt dat je een zuurpruim wordt zonder getuigenis.

1Ko 10:11. In feite is de hele geschiedenis van Israël één grote illustratie. Alles wat er met dat volk is gebeurd, is hun overkomen als een waarschuwing voor ons. Je kunt je afvragen: Was dat dan nodig? Nou en of! Als je niet goed oplet, loop je zo met de wereld mee en klaag je mee met de mopperaars, loop je achter de wereldverbeteraars of milieuactivisten aan, wil je je lichaam gezond houden door uitsluitend biologisch voedsel te eten, loop je in de val van aantrekkelijke jongens of meisjes, enzovoort. Je bidt en dankt voor je eten, bezoekt de kerk of samenkomst, en daarna? Juist, je raakt in de ban van de wereldse verlokkingen. Doe daarom niet als Israël. Je bent gewaarschuwd.

Wij leven in “de einden van de eeuwen”. Alleen het oordeel blijft nog over, want er is geen enkele hoop meer dat de mens nog zal voldoen aan wat God van de mens vraagt. Aan alle kanten is de totale verdorvenheid van de mens gebleken. De geschiedenis van Israël is daarvan dé treffende illustratie.

1Ko 10:12. Wie ondanks dit uitvoerige betoog van de apostel nog enig vertrouwen in zichzelf heeft, kan erop rekenen dat een val dichtbij is. In jou en mij is geen enkele garantie aanwezig dat wij niet zullen vallen. Wie meent dat hij staat, uitsluitend omdat hij zichzelf christelijk noemt en omdat hij vindt dat hij zich christelijk gedraagt, zal zeker van het geloof afvallen, want zijn geloof is slechts een lippenbelijdenis. Een belijdenis is belangrijk, maar heeft alleen waarde als die voortkomt uit een levende relatie met God en met Christus.

1Ko 10:13. Gelukkig mag ieder die zo’n relatie met God en met Christus heeft, rekenen op de trouw van God. Wat ook de verzoekingen zijn waardoor je ten val gebracht kunt worden, God is er ook nog. Hij staat boven de omstandigheden en zal je erdoorheen helpen, zeker als jij niet op jezelf vertrouwt, maar op Hem. Dan geeft Hij met de verzoeking ook de uitkomst, zodat je ertegen bestand zult zijn. Alles wat je overkomen kan, is door God gewogen. Hij zal je niet bovenmenselijk op de proef stellen, hoewel dat soms wel eens zo kan lijken. Reken ondanks alle schijn en ondanks je gevoel in zulke situaties maar op de trouw van God. Hij beschaamt niet!

Lees nog eens 1 Korinthiërs 10:7-13.

Verwerking: Wat leer je in deze verzen over jezelf en wat leer je over God?

Copyright information for DutKingComments