1 Corinthians 10:15-21

Eén brood, één lichaam

Hier begint een nieuw onderwerp. Tot nu toe heeft Paulus gesproken over de gemeente als een huis waarin God woont. Omdat God daarin woont, heeft Hij het recht om te bepalen hoe de gelovigen zich daarin moeten gedragen. Het is immers Zijn huis. Als er dingen gebeuren in de gemeente die Hij niet wil, dan geeft Hij aan wat daarmee gedaan moet worden. In 1 Korinthiërs 5 heb je daarvan een duidelijk voorbeeld gezien. Daar staat dat iemand die leeft in de zonde, moet worden weggedaan uit het midden van de gelovigen (1Ko 5:13b).

Het onderwerp waaraan Paulus nu begint, staat nog steeds in verbinding met de gemeente. Alleen wordt de gemeente nu niet meer voorgesteld als een huis, maar als een lichaam. In 1Ko 10:17 lees je over “één lichaam”. We zullen zo zien wat dat wil zeggen.

1Ko 10:14. Dit vers sluit aan op het voorgaande gedeelte. Het is een soort samenvatting van de vorige verzen, die hebben duidelijk gemaakt dat afgoderij iets is waardoor je oog van God en Christus wordt afgetrokken. Het is iets dat Hun plaats inneemt. Waaruit dat ‘iets’ bestaat, is voor ieder kind van God vaak weer anders. Waarschijnlijk weet jij voor jezelf welke dingen zo gemakkelijk tussen jou en God in komen te staan. Maar de oproep “ontvlucht!” is voor ieder kind van God hetzelfde. Wie zich door welke vorm van afgoderij dan ook laat meeslepen, kan niet delen in de zegeningen die het gevolg zijn van de gemeenschap van het bloed van Christus.

1Ko 10:15. Bij de Korinthiërs is het de neiging om weer naar de afgodstempels toe te gaan. Daarbij kunnen ze zichzelf, nu ze christen zijn geworden, ook nog wijsmaken dat een afgod niets is. Maar dat is een vergissing. Je kunt niet aan godsdienstige, afgodische plechtigheden deelnemen, zonder je positie als christen te verloochenen. Daar moeten de Korinthiërs maar eens goed over nadenken. Paulus spreekt hen aan als “verstandigen”, dat wil zeggen als mensen die in staat zijn te beoordelen wat ze doen.

1Ko 10:16. Het ongerijmde van hun deelname aan de afgodendienst komt het scherpst tot uiting door aan hen de gemeenschap voor te stellen die ze als christenen hebben. Als christenen vieren ze elke zondag het avondmaal. Daarbij gebruiken ze een drinkbeker en brood, zoals de Heer Jezus dat heeft gezegd. Je kunt over de instelling van het avondmaal door de Heer Jezus lezen in de evangeliën (Mt 26:26-28; Mk 14:22-24; Lk 22:19-20).

Ook in het volgende hoofdstuk van deze brief lees je daarover (1Ko 11:23-26). Daar gaat het er vooral om dat het avondmaal een gedachtenismaaltijd is. Als we van het brood eten en van de wijn drinken, denken we terug aan wat de Heer Jezus op aarde heeft gedaan. We denken aan Hem, we doen het tot Zijn gedachtenis. Bij de bespreking van 1 Korinthiërs 11 zal ik je meer over dit bijzondere gebeuren vertellen.

In 1 Korinthiërs 10, dat je nu voor je hebt, wordt een andere zijde belicht. Hier gaat het erom dat je door deel te nemen aan het avondmaal gemeenschap hebt aan het bloed en aan het lichaam van Christus. Ik weet uiteraard niet of jij al deelneemt aan het avondmaal. Mocht dat nog niet zo zijn dan hoop ik dat je het zult gaan doen. Natuurlijk niet ‘om er ook bij te horen’, maar uit liefde voor de Heer Jezus, omdat Hij het gevraagd heeft.

Het is wel belangrijk om te zien waar je dat moet doen. Daarvoor zul je moeten ontdekken of de plaats waar jij het avondmaal wilt gebruiken, een plaats is waar men rekening houdt met wat hier staat:

1. In de eerste plaats is dat: Zie je dat men daar samenkomt om uiting te geven aan de gemeenschap van Christus’ bloed en van Christus’ lichaam? Dat is wat je in 1Ko 10:16 ziet staan.

2. In de tweede plaats: Zie je dat men daar samenkomt als een eenheid, zoals dat in het ene brood tot uiting komt? Dat is wat je in 1Ko 10:17 ziet staan.

Misschien vind je dit wat moeilijk. Dat kan ik me voorstellen. Je moet er ook enige moeite voor doen om deze dingen in je op te nemen. Paulus zegt niet voor niets dat hij tot hen spreekt als tot verstandigen. Het zijn geen dingen waarover je met kleine kinderen spreekt. Kinderen aan het avondmaal is dan ook niet naar de gedachten van God. Iemand die aan het avondmaal deelneemt, moet enig besef hebben van wat hij doet.

Ik zal proberen dat nog een beetje toe te lichten. Het woord ‘gemeenschap’ dat in dit gedeelte zo vaak voorkomt, betekent ‘samen ergens deel aan hebben’. Je deelt iets met anderen. Toen je de Heer Jezus nog niet kende, deelde je met je vrienden de dingen van de wereld. Je deelde in hun plezier, je ging samen uit. Nu heb je andere mensen, je broeders en zusters, met wie je deelt in de zegeningen die ook jouw deel zijn geworden omdat je de Heer Jezus kent.

Die gemeenschap is tot stand gekomen door het bloed van Christus. Het is de gemeenschap van Zijn bloed. Door het bloed is er verzoening gekomen tussen jou en God. Je zonden zijn voor eeuwig weggedaan. Allen die schuilen achter het bloed (vgl. Ex 12:13), dat wil zeggen van wie de zonden bedekt zijn voor God door geloof in het bloed, delen in die gemeenschap. Allen die geen deel hebben aan het bloed van Christus, staan buiten die gemeenschap. Het bloed wordt hier het eerst genoemd omdat het de basis van de gemeenschap vormt.

Wanneer vervolgens over het brood wordt gesproken, zie je daar de gemeenschap van het lichaam van Christus. De uitdrukking “het lichaam van Christus” heeft twee betekenissen. De eerste betekenis is het lijfelijke lichaam van Christus, dat is Zijn lichaam waarin Hij op aarde is geweest en waarin Hij op het kruis onze zonden heeft gedragen. De tweede betekenis is het figuurlijke lichaam van Christus, dat is de gemeente, waartoe alle ware gelovigen behoren.

Bij het brood dat wij breken, denken we eerst aan Zijn lichaam dat Hij heeft overgegeven in de dood. Wij bewonderen gemeenschappelijk, dat is met elkaar of samen, dat kostbare lichaam waarmee Hij God verheerlijkt heeft, dat wil zeggen dat we Zijn Persoon bewonderen. Christus is gekomen in het lichaam dat God voor Hem bij Zijn komst in de wereld heeft klaargemaakt (Hb 10:5). Ook denken we eraan dat, doordat Hij Zijn lichaam heeft overgegeven in de dood, de gemeente als Zijn lichaam is ontstaan.

Een mooi beeld daarvan vind je bij de vorming van Eva door God (Gn 2:21-23). Adam wordt door God in een diepe slaap, als het ware een doodsslaap, gelegd. Dan neemt God een van de ribben van Adam en bouwt daaruit een vrouw voor hem. Als Hij Eva tot Adam brengt, zegt Adam: “Deze is ditmaal been van mijn beenderen en vlees van mijn vlees.”

Zo kun je in de gemeente het lichaam van Christus herkennen. Bij het breken van het brood denken we dan ook zowel aan het lichaam dat Christus heeft overgegeven in de dood als aan de gemeente die door Zijn dood is ontstaan.

1Ko 10:17. In dit vers gaat het duidelijk over de gemeente. Het gaat over “wij, de velen”. Allen die bij de gemeente horen, mogen dat laten zien door deel te nemen aan het ene brood. Het omvat alleen hen. Iedere persoon die niet bij de gemeente hoort, mag er geen deel aan nemen. Het is voor allen die door bekering nieuw leven en de Heilige Geest ontvangen hebben. Daardoor horen ze bij de gemeente. Aan het avondmaal van de Heer is geen plaats voor ongelovigen en voor gelovigen die in zonde leven of daarover geen tucht uitoefenen. Leven in de zonde en het avondmaal sluiten elkaar uit.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 10:14-17.

Verwerking: Neem jij al deel aan het ene brood?

De tafel van de Heer

1Ko 10:18. Om duidelijk te maken wat hij met ‘gemeenschap’ bedoelt, neemt Paulus het voorbeeld van de eredienst van Israël in het Oude Testament. Hoe gaat het daar? In het boek Leviticus kun je lezen over verschillende soorten offers die gebracht mogen, en soms moeten, worden. Al die offers laten iets zien van de Persoon en het werk van de Heer Jezus. Hij is het ware Offer. Die offers worden gebracht op het altaar dat in de voorhof van de tabernakel staat. Dat altaar wordt het ‘koperen brandofferaltaar’ genoemd.

Het offer waaraan Paulus hier vooral denkt, is het dank- of vredeoffer. Dat is echt wat je een maaltijdoffer of een gemeenschapsoffer kunt noemen. Van het dank- of vredeoffer krijgt God een gedeelte, de priester krijgt er een gedeelte van en verder mag elk lid van het volk dat rein is van dit offer eten. Je kunt dit allemaal lezen in Leviticus 3 en Leviticus 7. De betekenis is dat God met Zijn volk gemeenschap heeft en dat deze gemeenschap bestaat uit het samen eten van het dank- of vredeoffer. De plaats waar die gemeenschap, het samen delen van het offer, beleefd wordt, is het altaar. Het altaar is de ontmoetingsplaats waar God en het volk samenkomen.

Wanneer je eraan denkt dat het altaar de plaats is waar het offer in het vuur wordt verteerd, mag je bij het altaar denken aan het kruis van de Heer Jezus. Dan is het duidelijk dat het altaar een ontmoetingsplaats is tussen God en het volk. Immers, de Heer Jezus heeft zondige en berouwvolle mensen met God verzoend door in het vuur van Gods oordeel hun zonden te dragen en weg te doen. Hij heeft voldaan aan Gods heilige eisen met het oog op de zonden.

Je mag er tevens aan denken dat het altaar niet alleen een beeld is van het kruis, maar ook van de Heer Jezus Zelf. Zoals het altaar als het ware het offer aan God aanbiedt, zo heeft de Heer Jezus Zichzelf aan God aangeboden. Zo lees je over “Christus, Die door [de] eeuwige Geest Zichzelf vlekkeloos aan God heeft geofferd” (Hb 9:14). Wanneer je dan, zoals hier staat, aan “gemeenschap met het altaar” denkt, wil dat zeggen dat wij samen met God mogen genieten van de Heer Jezus. Want dat is gemeenschap: samen hetzelfde deel genieten.

Denk je niet dat God onuitsprekelijk veel van Zijn Zoon geniet? En geniet jij ook niet enorm veel van Hem? Israël heeft dat natuurlijk niet op deze manier begrepen. Maar je weet nog wel van 1Ko 10:6 en 1Ko 10:11 van dit hoofdstuk dat alles wat Israël is overkomen, hun is overkomen tot een voorbeeld voor ons. Wij mogen nu weten wat God heeft bedoeld met al deze inzettingen die Hij aan Israël heeft gegeven. Daarom kan Paulus zeggen: “Kijkt u naar Israël naar het vlees.”

1Ko 10:19-20. Door dit voorbeeld wordt eveneens duidelijk dat elke andere vorm van gemeenschap is uitgesloten. Voor Israël is het absoluut verboden om deel te nemen aan de heidense offerfeesten van de volken om hen heen. Voor de gelovigen in Korinthe geldt precies hetzelfde. Niet dat Paulus iets wil terugnemen van wat hij eerder, in 1 Korinthiërs 8, over de afgodenoffers en de afgoden heeft gezegd (1Ko 8:1; 4). Het vlees dat aan een afgod wordt geofferd, is en blijft gewoon vlees. En een afgod is en blijft gewoon een stuk hout of steen. Daar gaat het hem niet om.

Waar het hem wel om gaat, en dat wil hij de Korinthiërs goed duidelijk maken, is dat de offers die de heidenen brengen feitelijk gebracht worden aan demonen, dat wil zeggen aan de duivelen, de boze geesten. Achter de afgoden van hout en steen gaan de demonen schuil. De eerbied en aanbidding waarmee de heidenen hun offers brengen en voor een afgod neerknielen, worden in ontvangst genomen door deze demonen.

Demonen bestaan echt, ze zijn een werkelijkheid. Het zijn wezens die erop uit zijn de mens te gronde te richten en hem ver te houden van de gemeenschap met God. De demonen spelen in op de verbeelding en angst van de mens. Daardoor wordt de mens ertoe gebracht om offers te brengen aan een afgod, om deze gunstig te stemmen, terwijl de demonen de werkelijke ontvangers van die offers zijn. Op deze wijze wordt de ware en enige God buitengesloten. Allen die aan zulke offerfeesten deelnemen, zullen zich dat niet bewust zijn, maar zo is het in werkelijkheid wel.

1Ko 10:21. Daarom moet er een radicale scheiding zijn tussen de christelijke eredienst en de heidense eredienst. Gemeenschap met demonen en gemeenschap met God kunnen niet samengaan. De drinkbeker van de Heer en de drinkbeker van de demonen sluiten elkaar uit. Het is toch ondenkbaar dat we op het ene moment drinken uit de drinkbeker die de Heer toebehoort, waarbij we denken aan het bloed dat Hij heeft gestort om ons te kunnen zegenen, en op een ander moment drinken uit een beker die gewijd is aan de demonen, waarbij we door die handeling ons verbinden met de grote tegenstander van Christus.

Het is opmerkelijk dat in Ezechiël 41 en in Maleachi 1 ook over de tafel van de Heer wordt gesproken (Ez 41:22; Ml 1:7; 12). Daar wordt het brandofferaltaar zo aangeduid. Paulus sluit hier weer aan op het beeld van het Oude Testament. Wat stelt het altaar ook alweer voor? Gemeenschap. Wat stelt de tafel van de Heer voor? Gemeenschap.

Een normaal functionerend gezin zit op geregelde tijden samen aan tafel om te eten. Dat is het moment waarop de gezinsleden, ouders en kinderen, met elkaar gemeenschap hebben. De hele dag zijn ze op verschillende plaatsen geweest, thuis, op school, op het werk, maar bij de maaltijd zijn ze samen. Dan delen ze de ervaringen van de dag met elkaar. Die gedachte is er ook bij de tafel van de Heer. Aan de tafel van de Heer komt iedere gelovige met wat hij in de loop van de week van de Heer Jezus heeft genoten om dat samen met anderen, gemeenschappelijk, aan God de Vader en aan de Heer Jezus te vertellen.

Net als aan de tafel van het gezin mag er ook aan de tafel van de Heer geen ruimte zijn voor dingen die er niet thuishoren. Kinderen die lelijke dingen doen of zeggen, bederven de sfeer aan tafel. Dan moeten ze maar een poosje van de tafel weg tot ze inzien wat ze verkeerd gedaan hebben. Dit alledaagse voorbeeld laat iets zien van wat ook voor de tafel van de Heer geldt. Aan de tafel van de Heer is voor elk lid van de gemeente plaats. Wie verkeerde dingen leert over de Heer Jezus of wie in zijn leven dingen laat bestaan die niet bij een gelovige passen, moet van de tafel van de Heer worden geweerd.

De Heer Jezus kan bij de Zijnen geen verbinding met demonen verdragen. Bij de tafel van de Heer en bij de tafel van de demonen gaat het om twee uitersten die niet met elkaar te verbinden zijn. Is het nu zo dat iemand die deelneemt aan het avondmaal óf aanzit aan de tafel van de Heer óf aan de tafel van de demonen? Op heel wat plaatsen in de christenheid wordt avondmaal gevierd zonder dat je kunt zeggen dat daar de tafel van de Heer is. Maar je kunt en mag niet zeggen dat overal waar niet de tafel van de Heer is de tafel van de demonen is. Zulke tafels zijn tafels van mensen die vaak ook de Heer van harte liefhebben, maar daar op een manier uiting aan geven die niet in overeenstemming is met de Bijbel. Door onderwijs uit de Bijbel kunnen ze het verkeerde inzien en corrigeren.

Het gaat niet alleen om een tafel, maar om de tafel van de Heer! Dat wil zeggen dat er alleen van de tafel van de Heer gesproken kan worden als duidelijk is dat er naar de wil van de Heer gehandeld wordt. Wat Zijn wil is, kunnen we lezen in Zijn Woord. Daarin lezen we dat de kring van gemeenschap niet kleiner en niet ruimer mag worden gemaakt dan die van het lichaam van Christus.

Wanneer we in aanraking komen met christenen die op een bepaalde manier samenkomen en ook het avondmaal met elkaar vieren, zullen we moeten toetsen aan de hand van de Bijbel of we te maken hebben met christenen die naar Gods Woord willen luisteren. Gehoorzaamheid aan Gods Woord zal blijken uit een leven tot eer van God, waarbij de zonde, in welke vorm dan ook, wordt geoordeeld. Als dat zo is, kunnen we hen erkennen als gelovigen die alleen maar willen doen wat de Heer zegt en samen met hen de eenheid van de gemeente als het lichaam van Christus laten zien in het breken van het brood.

1Ko 10:22. De christenheid is versplinterd in allerlei kerken en groepen. We zijn dan ook uitsluitend op de Bijbel aangewezen als ons enige houvast. Wij willen de Heer toch niet tot jaloersheid verwekken door aan Zijn Naam allerlei regels te verbinden die in vele delen van de christenheid door mensen zijn opgesteld? Hij kan het niet goedvinden dat wij ons door onze eigen ideeën laten leiden. Wanneer we dat doen, zal Hij ons moeten berispen, en als wij niet luisteren, zal Hij ons moeten tuchtigen. Daar is Hij sterk genoeg voor.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 10:18-22.

Verwerking: Is er maar één tafel van de Heer of zijn er meer?

Copyright information for DutKingComments