1 Corinthians 10:6
Dingen tot voorbeelden voor ons
Paulus sluit met de 1Ko 10:1-13 van dit hoofdstuk direct aan op het einde van het vorige hoofdstuk. Daar gaat het over iemand die predikt, iemand die een bepaalde dienst doet voor God. Het gedeelte dat nu komt, gaat over mensen die wel uiterlijk bij het volk van God horen, maar innerlijk er geen deel aan hebben. De geschiedenis van het volk Israël dient daarvoor als illustratie. Daar zie je mensen die delen in de vele voorrechten die God aan Zijn volk heeft gegeven. Toch komen ze niet in het beloofde land, maar worden ze neergeveld in de woestijn. Dat heeft ons, christenen, veel te zeggen. Velen noemen zich christen, zijn gedoopt, vieren zelfs het avondmaal, maar zullen toch voor eeuwig verloren gaan. Waarom? Omdat er innerlijk geen nieuw leven aanwezig is. Er is nooit een echte bekering tot God geweest, nooit een echt berouw over de zonden voor God. Het zijn mensen die menen dat God genoegen neemt met het houden van bepaalde inzettingen, zoals doop en avondmaal. In de christenheid worden dat sacramenten genoemd. In de protestantse kerken heeft men twee sacramenten: doop en avondmaal; in de rooms-katholieke kerk heeft men er nog vijf meer. Deze zogenaamde sacramenten hebben als overeenkomst dat het slechts uiterlijke tekenen zijn. Kijk maar eens naar doop en avondmaal. Waaruit bestaan die? Bij de doop wordt gewoon water gebruikt. Het avondmaal wordt gevierd met gewoon brood en gewone wijn. Kijk nu eens naar de betekenis die men in grote delen van de christenheid aan deze uitwendige zaken als doop en avondmaal toekent. Soms zegt men rustig dat je door de doop nieuw leven ontvangt, of dat je door deel te nemen aan het avondmaal deel krijgt aan het eeuwige leven. Er wordt beweerd dat door deelname aan deze uiterlijke tekenen er een innerlijke vernieuwing optreedt. Velen in de christenheid geloven dat en baseren daarop de zekerheid van hun behoudenis. Het is een grove dwaling die deze velen in het verderf zal brengen. 1Ko 10:1. Om deze dwaling tegen te gaan wijst Paulus op de geschiedenis van Israël. Hij begint met: “Ik wil niet, … dat u onbekend is.” Hieraan kun je zien dat hij het belangrijk vindt dat de Korinthiërs dit weten. Dan gaat hij de voorrechten van Israël opsommen. Daar is in de eerste plaats “de wolk”. In Exodus 13 lees je dat Jahweh in deze wolk heeft gewoond en Zijn volk daardoor de weg heeft gewezen nadat ze uit Egypte zijn vertrokken (Ex 13:21-22). In Exodus 14 gaat de wolk tussen de Egyptenaren en de Israëlieten in staan, zodat de Egyptenaren niet bij de Israëlieten kunnen komen (Ex 14:19-20). De wolk, als symbool van de tegenwoordigheid van Jahweh Zelf, stelt leiding en bescherming voor. Vervolgens zijn ze allemaal “door de zee heengegaan”. 1Ko 10:2. Hoe dat gebeurt, staat in Exodus 14 (Ex 14:21-22). Dat door de zee heengaan lijkt wel op de doop, vergelijkbaar met wat hier staat, dat “allen tot Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee”. Dopen wil zeggen: gevoegd worden bij. Mozes is hun aanvoerder. Hij is door Jahweh aangesteld. Naar hem moeten ze luisteren, anders kunnen ze niet bij het volk blijven. 1Ko 10:3-4. De volgende voorrechten die genoemd worden, gaan over eten en drinken. Ze moeten immers voedsel hebben om in leven te blijven en kracht te hebben voor hun reis door de woestijn. In Exodus 16-17 geeft God het volk het manna uit de hemel als voedsel en het water uit de rots als drinken (Ex 16:13-15; Ex 17:6). Zie je hoe dat in ons hoofdstuk genoemd wordt? Daar is sprake van geestelijk voedsel en van geestelijke drank. Hebben ze dan geen gewoon manna gegeten en hebben ze dan geen letterlijk water gedronken dat uit de rots is gevloeid? Jawel, maar wat Paulus hiermee wil zeggen, is dat het letterlijke manna en het letterlijke water een geestelijke betekenis hebben. Dat hebben de Israëlieten toen niet beseft en daarom staat dat ook niet zo in het boek Exodus. Wij mogen nu wel weten dat deze dingen een geestelijke betekenis hebben, want wij hebben de hele Bijbel. In het evangelie naar Johannes spreekt de Heer Jezus ook over het manna en het water. Hij zegt, nadat Hij over het manna heeft gesproken: “Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald” (Jh 6:49-51; 31-35). Hij spreekt in het volgende hoofdstuk van dat evangelie ook over “stromen van levend water” (Jh 7:38). Het volgende vers geeft de verklaring: “Dit nu zei Hij van de Geest” (Jh 7:39). Nu kun je je afvragen: ‘Maar als de Israëlieten dat niet hebben geweten, waarom staat het hier dan zo?’ Ik denk, omdat ze het niet zo vanzelfsprekend hadden moeten vinden dat zij zo verzorgd werden. Het is Góds zorg die telkens weer is gebleken wanneer daar elke morgen het manna voor het oprapen lag. Met de “geestelijke steenrots” is het net zo. Natuurlijk gaat het bij de Israëlieten om een letterlijke rots. Dat ze telkens water hebben gehad om te drinken, is te danken aan Gods zorg voor hen. God heeft die zorg aan hen kunnen besteden omdat Hij vooruit heeft gezien naar de komst van Zijn Zoon, Jezus Christus. Daarom wordt hier gezegd: “De steenrots nu was Christus.” Elke zegen die God Zijn volk ooit heeft geschonken, heeft Hij alleen kunnen geven omdat Christus de Verlosser van het volk zou worden. Voor ons, die leven in de tijd na de komst van Christus, is dat niet anders. Ook wij hebben elke zegen te danken aan Christus en aan het werk dat Hij heeft volbracht. 1Ko 10:5. Als Paulus zo een aantal verschillende voorrechten heeft opgesomd waaraan het hele volk deel heeft gehad – het woord ‘allen’ staat maar liefst vijf keer in de 1Ko 10:1-4 –, lijkt het of je bij 1Ko 10:5 een koude douche krijgt: “Maar in de meesten van hen had God geen welgevallen, want zij zijn neergeveld in de woestijn.” Hoe is dat nu mogelijk? Zoveel voorrechten en toch omkomen? Dan kan het niet anders of het volk is op een verkeerde manier met die voorrechten omgegaan. En dat kan ons ook overkomen! Wij zijn namelijk geen haar beter. 1Ko 10:6. Daarom moeten wij ons laten aanspreken door de dingen die bij Israël zijn gebeurd. Het zijn voorbeelden die we op ons moeten laten inwerken, want God geeft deze voorbeelden om ons te waarschuwen. Weet je waarmee alle ellende begon die het volk zich op de hals heeft gehaald en waarom ze neergeveld zijn in de woestijn? Hiermee: ze hebben een afkeer van het manna gekregen. Daardoor hebben ze “begeerte in [het] kwade” gekregen. Ze zijn gaan terugverlangen naar Egypte en herinneren zich nota bene hoe ‘goed ze het daar hadden’ (Nm 11:4-7). Voor het gemak vergeten ze maar even hoe ze hebben gezucht onder het slavenjuk. Waardoor is die geschiedenis nu een voorbeeld voor ons? Alleen als de Heer Jezus – Hij is het ware manna, zoals je weet – voor ons hart en leven alles blijft betekenen, alleen dan zullen we niet gaan terugverlangen naar de dingen van de wereld. Je bent uit de greep van de wereld bevrijd door het werk van de Heer Jezus. Aan Hem heb je alles te danken. Maar als je het saai gaat vinden om de Bijbel te lezen, om Hem beter te leren kennen, om te bidden, om van Hem te getuigen, kortom als je smaak verandert, dan ga je weer terugdenken aan de tijd dat je in de wereld leefde. Wat had je toen toch een plezier! Je deed alles waar je zelf zin in had. Je vergeet voor het gemak maar even hoe ellendig je eraan toe was. En zonder dat je er zelf erg in hebt, ga je weer dingen doen die bij je oude leven horen. Echt waar, zo werkt het. Daarom moeten we deze voorbeelden serieus nemen. Blijf dicht bij de Heer Jezus. Hij is werkelijk voldoende. Meer heb je niet nodig.Lees nog eens 1 Korinthiërs 10:1-6.Verwerking: Ga eens na hoe jij dit gedeelte in je eigen leven kunt toepassen.
Copyright information for
DutKingComments