1 Corinthians 11:1

Hoofdbedekking en haardracht – I

1Ko 11:1. Paulus zegt dat we hem moeten navolgen zoals hij Christus navolgt. Hoe hij dat doet, heeft hij in het laatste vers van het vorige hoofdstuk gezegd. Hij is erop uit om zoveel mogelijk mensen voor Christus te winnen en Hem te verheerlijken, zoals Christus alles heeft gedaan om Zijn God en Vader te verheerlijken. Hij wil op geen enkele wijze een verhindering zijn voor mensen om het evangelie aan te nemen. Op deze wijze volgt Paulus zijn Heer en jij mag Paulus daarin volgen.

1Ko 11:2. Paulus heeft al heel wat vermaningen moeten uitdelen. Die zijn hard nodig geweest. Wij hebben dat ook nodig. Toch is er ook iets wat hij in hen prijst. De Korinthiërs zijn hem niet vergeten, ze hebben zelfs in alles aan hem gedacht. Dat heeft hem goed gedaan. Daarbij komt nog dat ze aan de inzettingen vasthouden, zoals hij ze aan hen heeft doorgegeven. Dat kan hij waarderen.

Dat hij hen moet wijzen op de verkeerde manier waarop ze met deze inzettingen omgaan, bijvoorbeeld het avondmaal waarover hij verderop in dit hoofdstuk spreekt, kun je ook positief bekijken. Dat positieve is niet het verkeerde goed te praten, maar zit hem in het feit dat ze aanspreekbaar zijn. Hij kan hen wijzen op het verkeerde en erop vertrouwen dat ze naar hem luisteren. Hoe het ook zij, Paulus ziet goede dingen bij de Korinthiërs.

1Ko 11:3. Vervolgens gaat hij dan spreken over een onderwerp dat vandaag de dag een regelmatig besproken zaak is, namelijk de rol van de man en van de vrouw in het dagelijkse leven. In de wereld om je heen gaan de dingen zo heel anders dan je in het eerste gedeelte van dit hoofdstuk leest, dat je het wel een paar keer mag lezen om je gedachten hierover een beetje zuiver te krijgen. De rangorde die 1Ko 11:3 geeft, heeft in de wereld om je heen volledig afgedaan. God en Christus, daar gelooft men niet in. De man als hoofd van de vrouw is een zo ouderwetse en onjuiste gedachte, dat alles moet worden gedaan om die gedachte de nek om te draaien.

Als ik zeg dat 1Ko 11:3 een rangorde aangeeft, bedoel ik daar dit mee: bovenaan staat God, daaronder Christus, daaronder de man en daaronder de vrouw. Voor sommigen ontstaat door deze rangorde de indruk – en daar schopt men tegenaan – dat de vrouw helemaal onderaan deze lijst bungelt en daarmee een ondergeschoven plaats toegewezen krijgt. Maar dat is niet zo. Paulus wijst in feite terug naar de schepping van man en vrouw. Daar is te zien dat de man eerst is geschapen en dat de vrouw uit hem is voortgekomen. Uit zijn zijde wel te verstaan, dat wil zeggen als een die aan zijn zijde is geplaatst.

De man is het hoofd van de schepping, maar hij heeft zelf ook een Hoofd boven zich en dat is Christus. Hij is aan Hem verantwoording schuldig. Hij heeft in alle dingen aan zijn Hoofd te vragen, hoe hij zich moet gedragen tegenover zijn vrouw in zijn huwelijk en gezin, en tegenover de vrouw in de maatschappij en in de gemeente.

Christus is niet alleen zijn Hoofd, maar ook zijn Voorbeeld, want je leest dat het Hoofd van Christus God is. Dat ziet natuurlijk niet op Christus als de eeuwige Zoon, maar op Hem als Mens. Als Mens heeft de Heer Jezus Zich volkomen onderworpen aan de wil van God. ‘Onderworpen zijn’ klinkt je misschien wat slaafs in de oren, maar het gaat om een plaats van ondergeschiktheid ten opzichte van iemand anders. De man kan door te letten op zijn Hoofd, Christus, op een juiste manier ‘hoofd’ zijn van de vrouw. Dan zal hij zijn vrouw niet dirigeren, maar haar aanwijzingen geven op een manier die het haar gemakkelijk maakt om daarnaar te luisteren.

1Ko 11:4. Hoe kan deze rangorde nu zichtbaar worden? Hoe kan duidelijk worden dat er met de scheppingsorde van God rekening wordt gehouden? Christus is niet meer als Mens op aarde, maar het schepsel ‘mens’ wel. De mens is de beelddrager van God. Hij is er dan ook toe geroepen om deze rangorde gestalte te geven. In het bidden en profeteren is dat het beste te zien. Bij bidden richt de mens zich tot God en bij profeteren richt God zich tot de mens. In beide gevallen gebeurt dat door de mond van de mens. Als we bidden vergelijken met profeteren, zal het duidelijk zijn dat het gaat om hardop bidden in tegenwoordigheid van anderen. Profeteren heeft immers geen enkele zin als er geen luisteraars zijn.

Wanneer de man nu tot God bidt of voor de mensen profeteert, moet hij rekening houden met de plaats die God hem als zichtbaar hoofd in deze schepping heeft gegeven. Daarom moet hij bij bidden of profeteren niets op zijn hoofd hebben. In de zichtbare schepping is er geen wezen waaraan hij ondergeschikt is, want dat geeft de hoofdbedekking aan, zoals in de volgende verzen wordt aangegeven. Wanneer hij wel iets op zijn hoofd doet, onteert hij zijn onzichtbare Hoofd, Christus in de hemel. Weet je waarom? Omdat hij door zijn hoofdbedekking de indruk geeft dat hij naast Christus nog aan een ander hoofd onderworpen is.

1Ko 11:5. Voor de vrouw ligt dat anders. Zij moet juist wel een hoofdbedekking hebben als zij hardop, in het bijzijn van anderen, bidt of profeteert. Zij geeft daarmee te kennen dat zij haar plaats onder de man niet prijsgeeft, wanneer zij iets doet wat de man zou moeten doen. Het gaat dan om gevallen dat er geen mannen aanwezig zijn. Zodra die namelijk aanwezig zijn is het hun verantwoordelijkheid om te bidden of te profeteren. Als het om het bidden gaat, staat als voorschrift voor de mannen in 1 Timotheüs 2 dat zij op elke (openbare) plaats moeten bidden (1Tm 2:8).

Belangrijk is om er steeds aan te denken dat het gaat om ieders officiële plaats in de schepping. De plaats van openbaar optreden is die van de man. De vrouw heeft een meer teruggetrokken plaats. Komt zij door het voorgaan in gebed of door te profeteren toch op de voorgrond, dan zal zij zich dekken om niet de indruk te wekken dat zij de positie van de man inneemt. Zij zou anders haar hoofd, de man, onteren. [Even ertussendoor: dit bidden of profeteren van de vrouw is op een andere plaats dan in de gemeente. In 1 Korinthiërs 14 staat op een wijze die geen misverstand toelaat, dat het vrouwen in de gemeente niet toegestaan is te spreken (1Ko 14:34).]

Misschien lijkt het je allemaal wat overdreven dat er zoveel verbonden wordt aan wel of geen hoofdbedekking opdoen. Toch is het van belang, en wel omdat God het zegt. Voor de zichtbare en de onzichtbare wereld wil Hij een getuigenis van Zijn orde in de schepping. Het is hetzelfde als met de boom van de kennis van goed en kwaad in het paradijs. Waarom verbiedt God Adam en Eva daarvan te eten? De vrucht is toch niet minder goed dan die van de andere bomen? Maar God zegt het. Dat is voldoende reden om er niet van te eten. God wil erkend worden in wat Hij zegt en daar verbindt Hij zegen aan. Die zegen verspelen we door eigenzinnig optreden, als we niet naar Hem luisteren, zoals Adam en Eva eigenzinnig zijn opgetreden en de zegen hebben verspeeld.

1Ko 11:6. Er is nog iets verbonden aan de hoofdbedekking van de vrouw en dat is haar haar. Wanneer zij haar hoofd niet wil bedekken, moet haar haar ook maar afgeknipt worden. Waarom is dat nu weer? Omdat het lange haar dat zij draagt, haar eer is (1Ko 11:15). Als ze ongedekt bidt of profeteert, stelt ze zich op de plaats van de man, waardoor zij hem niet als haar hoofd eert. Laat ze dan ook haar haar er maar afknippen.

In het Oude Testament zijn twee teksten waar wordt gesproken over het haar van de vrouw. In beide gevallen staat deze tekst in een gedeelte waarbij de verhouding tussen een man en een vrouw in het geding is. De eerste tekst is in Numeri 5 waar je leest over het hoofdhaar van de vrouw dat moet worden losgemaakt (Nm 5:18). Het gaat daar om een man die zijn vrouw ervan verdenkt dat zij hem ontrouw is geworden. De tweede tekst is in Deuteronomium 21 waar je leest dat de vrouw moet worden kaalgeschoren (Dt 21:12). Daar gaat het om een vrouw die een krijgsgevangene is. In beide gevallen wordt het hoofdhaar van de vrouw in verbinding gebracht met oneer en schande.

Weet je dat vlak na de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) vrouwen die ervan verdacht werden dat ze een verhouding met Duitse soldaten hadden gehad, ook werden kaalgeschoren? Met dit in gedachten wordt ook het eerste gedeelte van 1Ko 11:6 uit ons hoofdstuk wat duidelijker.

Toch wil Paulus ervan uitgaan dat een vrouw zich de schande bewust is van het afknippen van het haar of het zich zelfs laten kaalscheren. Hij draait de zaak in het tweede deel van 1Ko 11:6 direct weer om en zegt dat als het afknippen van het haar een schande is voor een vrouw, ze juist daarom haar hoofd moet bedekken. Je ziet hier hoe nauw hoofdbedekking en haardracht met elkaar verbonden zijn.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 11:1-6.

Verwerking: Waarom is het belangrijk dat de man en de vrouw ieder een eigen plaats in de schepping hebben en die ook innemen?

Copyright information for DutKingComments