1 Corinthians 12:14-31

De leden van het lichaam

1Ko 12:14. Op aansprekende wijze gaat Paulus nu het lichaam van de mens als voorbeeld gebruiken om duidelijk te maken dat ook het lichaam van Christus, de gemeente, bestaat uit verschillende leden. In dit voorbeeld komt tevens helder naar voren dat er twee gevaren zijn waaraan de leden van de gemeente blootstaan. Het ene gevaar is dat van gemakzucht: ‘Ik ben niets en kan niets, anderen doen het wel.’ Het andere gevaar is dat van hoogmoed: ‘Ik alleen ben wat en kan wat, ik heb de anderen niet nodig.’ Natuurlijk zijn dit de twee uitersten, maar ik denk dat ze best herkenbaar zijn.

Uitgangspunt voor dit voorbeeld is: “Het lichaam bestaat niet uit één lid maar uit vele [leden].” Het gaat om de veelheid van verschillende leden waaruit het lichaam bestaat. Misschien ten overvloede: de leden van het lichaam zijn de individuele gelovigen, dat ben jij persoonlijk en dat ben ik persoonlijk. Er is namelijk wel eens de gedachte geuit, dat de leden de verschillende kerkgenootschappen zijn, maar dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn.

1Ko 12:15-16. Dan nu het eerste gevaar, dat van gemakzucht. Stel je voor, zo zegt Paulus dat hier, dat een voet en een oor zouden zeggen, dat ze niet van het lichaam zijn. Kijk nu eens naar de reden die ze voor deze dwaze uitspraak opgeven. Ze zeggen respectievelijk: “Omdat ik geen hand ben, … omdat ik geen oog ben.” Wat geeft deze uitspraak aan? Dat ze jaloers zijn op de plaats die een ander lid heeft en dat ze ontevreden zijn met hun eigen plaats. Daardoor voelen ze zich “niet van het lichaam”, ze voelen zich erbuiten staan.

Zo dwaas als deze redenering voor het menselijk lichaam is, net zo dwaas is hij voor het lichaam van Christus. Je kunt toch de functie die je in het lichaam hebt, niet loochenen, louter vanwege het feit dat je ontevreden bent met de plaats die je in het lichaam inneemt?

Toch zijn er gelovigen voor wie dit geldt. Ze zijn vaak kritisch op een heleboel dingen, maar uit hun eigen leven komt niets voort wat nuttig is voor de gemeente. Ze onttrekken zich aan hun verantwoordelijkheden en leven hun eigen gemakkelijke leventje.

Ze lijken op een van de slaven uit de gelijkenis van Mattheüs 25. Op die gelijkenis heb ik je aan het begin van het vorige stukje gewezen. De slaaf die vijf talenten krijgt, handelt daarmee en wint er vijf bij. Hij maakt een winst van honderd procent. De slaaf met de twee talenten maakt ook een winst van honderd procent (Mt 25:16-17). Maar wat lees je van de slaaf die één talent krijgt? “Ik was bang en ben weggegaan en heb uw talent verborgen in de grond” (Mt 25:25). Hier blijkt dat hij op een verkeerde manier met zijn talent is omgegaan omdat hij zijn heer niet kent, hij is bang voor hem.

In werkelijkheid vindt hij het niet de moeite waard om ermee aan het werk te gaan en verbergt zijn talent in de grond. Het is per slot van rekening ‘slechts’ één talent, terwijl die anderen er meer hebben. Zijn heer noemt hem een “boze en luie slaaf” (Mt 25:26). Hij is boos en lui. Hij is boos omdat hij zijn heer een hard mens noemt en hij is lui omdat hij niet met zijn talent aan het werk is gegaan.

Herken je de overeenkomst met onze verzen uit 1 Korinthiërs 12? Bedenk daarom: Welke functie je ook hebt, wees er tevreden mee en doe er wat mee. Jij bent alleen nodig en nuttig voor de andere leden van het lichaam wanneer jij de plaats inneemt die God jou heeft gegeven. Daar heb jij geen enkele invloed op kunnen uitoefenen.

1Ko 12:17-20. “God” heeft de leden, ieder van hen, in het lichaam een plaats gegeven “zoals Hij heeft gewild”. Zijn wil is altijd het beste en het meest wijs. Hij weet precies wie waar het beste past. Wat een gedrocht zou een lichaam zijn dat helemaal oog of oor zou zijn! Dat is geen lichaam. Nee, ieder lid is door God op zijn juiste plaats in het lichaam gesteld met het doel om ieder van de andere leden van dienst te zijn.

1Ko 12:21. Het tweede gevaar is dat van de hoogmoed. Gelovigen die, zoals we dat wel eens zeggen, ‘een grote gave’ hebben, lopen het gevaar te denken dat ze andere gelovigen niet nodig hebben. Dat zal niet vaak bewust gebeuren, maar onbewust. Door die ‘grote gave’ kan hij zich erboven verheven gaan voelen: hij alleen weet het, hij kan het goed zeggen. Het kan ook gebeuren dat de andere leden van de gemeente, doordat zij gemakzuchtig zijn, hem graag die plaats geven.

Waar de zaken uit het evenwicht zijn, versterken de verkeerde posities elkaar. De gemakzuchtigen laten het graag aan anderen over, terwijl die anderen het prettig vinden dat er tegen hen wordt aangeleund. Maar laat dit duidelijk zijn: zij die een grotere gave hebben – althans naar zij zelf vinden –, zijn voor een goed functioneren afhankelijk van hen die een kleinere gave hebben – althans naar zij zelf vinden. Als er in het oog een vuiltje komt, is de pink een geschikt lid om dat vuiltje eruit te halen.

Dat wat wij groot of klein noemen, is niet hetzelfde als wat voor God groot en klein is. Wij beoordelen een gave vaak naar de mate dat deze zichtbaar is en indruk maakt. We zijn vaak meer onder de indruk van iemand die voor een volle zaal het evangelie verkondigt, dan van iemand die met hoogrode kleur tegenover een buurman of buurvrouw, een collega of een medescholier van zijn of haar Heiland getuigt.

Voor God is één ding belangrijk en dat is dat wij trouw de opdracht vervullen die Hij ons geeft. Hij beloont ook niet naar de grootte van de gave, maar naar de trouw waarmee de gave is uitgeoefend. In Mattheüs 25 is de beloning voor de man die twee talenten ontving, even groot als voor de man die de vijf talenten ontving. Hun heer zegt tegen allebei hetzelfde: “Voortreffelijk, goede en trouwe slaaf, over weinig ben je trouw geweest, over veel zal ik je stellen; ga de vreugde van je heer in” (Mt 25:21; 23). Valt het jou ook op dat hier gezegd wordt: “Over weinig ben je trouw geweest”? Ook de grootste gave is maar weinig in vergelijking met wat de Heer Jezus allemaal bezit en uitdeelt.

1Ko 12:22-23. In een menselijk lichaam heb je leden die verborgen zijn, zoals hart, nieren en longen. Hoewel je ze niet ziet, zijn ze van vitaal belang voor het goed functioneren van je lichaam. In het lichaam van Christus werkt dat precies hetzelfde.

Er is een verhaal van Spurgeon, een bekende prediker uit de negentiende eeuw. Hij trok volle zalen en velen zijn door zijn dienst tot geloof gekomen. Toen hij op een avond weer zou spreken en het gebouw opnieuw vol zat, werd hem gevraagd hoe het kwam dat hij zoveel succes had. Hierop stelde hij de vraagsteller voor hem te volgen naar een andere ruimte waar hij hem de ‘centrale verwarming’ zou laten zien. Toen hij de deur van de ruimte opende, zag zijn metgezel daar een aantal mensen geknield liggen, in voorbede voor de samenkomst.

Alle werk dat gebeuren mag voor de Heer Jezus en de Zijnen, kan slechts dan goed gebeuren als er voor gebeden wordt. De eeuwigheid zal uitwijzen wat meer van waarde is geweest: de welsprekendheid van een spreker of het intense gebed van een onbekende gelovige voor én de spreker én de toespraak én de toehoorders.

Het belang van dit gedeelte heb je inmiddels ongetwijfeld ingezien. De leden van het lichaam zijn aan elkaar gegeven om elkaar aan te vullen en te helpen en niet om elkaar tegen te werken. Wanneer je ene been naar links zou willen en je andere been naar rechts, kom je geen stap vooruit. Probeer maar eens hoever je je beide benen uit elkaar kunt doen. Als je niet lenig bent, beland je in een uiterst pijnlijke houding. Neem je eigen plaats in en kijk waar je nuttig kunt zijn voor de ander.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 12:14-23.

Verwerking: Herken jij een van de twee gevaren bij jezelf? Wat moet je daaraan doen?

God heeft het lichaam samengesteld

1Ko 12:24-25. Verdeeldheid in het lichaam is een van de ergste dingen die kunnen gebeuren. Je hebt gezien dat dit kan komen door gemakzucht en ook door jaloersheid en ook door hoogmoed. Omdat God dit van tevoren heeft geweten, heeft Hij daarmee rekening gehouden. Hij geeft aan de leden van het lichaam die niet zo in het oog lopen meer eer dan aan leden die wel opvallen. God gaat anders te werk dan wij vaak doen. Wij zien vaak aan wat voor ogen is, wat indruk maakt. Bij God is dat niet zo. Daarom moeten wij naar de gaven leren kijken met de ogen van God.

Als God aan de – in onze ogen – geringere gaven meer eer geeft, zal het goed zijn als wij dat ook doen. Dat is niet om de grotere gaven te kleineren, maar opdat er geen verdeeldheid in het lichaam ontstaat. Door grotere gaven nog eens extra eer te geven – en hoe gemakkelijk gebeurt dat – raakt het evenwicht in het lichaam zoek.

Dit is de praktijk in grote delen van de christenheid, waar alle gaven wel geconcentreerd lijken te zijn in één persoon. Hij is de man die bidt, de ‘gemeente’ toespreekt, het avondmaal bedient, het evangelie verkondigt, als herder voor de kudde zorgt. Ook in groeperingen die geen ‘eenmansbediening’ kennen, waar vrijheid voor de uitoefening van de gaven is, is het gevaar groot dat alles overgelaten wordt aan de ‘grotere’ gaven.

Het is Gods bedoeling dat de leden voor elkaar gelijke zorg dragen. Het gaat erom wat jij voor de ander kunt betekenen.

1Ko 12:26. Hoezeer de leden met elkaar verbonden zijn, blijkt wel uit dit vers. Wat hier staat, is geen opdracht aan de leden om met elkaar mee te lijden of zich met elkaar te verblijden. Het is niet iets wat ze moeten doen, maar het is iets wat gebeurt. Wat daar staat, is een feit. Vergelijk het maar met je eigen lichaam. Als iemand je een flinke schop tegen je scheenbeen geeft, heeft je hele lichaam daar last van. Zo is dat ook met de leden van het lichaam. Als één lid van de gemeente niet kan functioneren, heeft de hele gemeente daar last van.

Dat een lid niet kan functioneren, kan verschillende oorzaken hebben. Een lid van de gemeente dat in een kerk zit waar alle gaven toegedacht zijn aan één persoon, zoals de dominee of de pastoor, heeft door de kerkleer niet de ruimte om zich in zijn functie te ontplooien. Een lid van de gemeente op wie vanwege zonde tucht moet worden uitgeoefend, kan zijn functie ook niet uitoefenen. In beide gevallen lijden alle andere leden van de gemeente daaronder omdat ze de praktische werking van die functie missen.

Omgekeerd is het zo, dat waar een lid van de gemeente zijn juiste plaats gaat innemen en gaat functioneren zoals het behoort, alle andere leden zich daarover verblijden. Als jij je functie uitoefent, al voel je je daarin nog zo zwak, is dat een vreugde voor alle leden van het lichaam, echt waar.

Je ziet hoe hecht de leden van de gemeente aan elkaar verbonden zijn. Houd daar in je activiteiten rekening mee. Alles wat je doet, heeft invloed op de andere leden van het lichaam. Het goede wat je doet, helpt mee de gemeente op te bouwen. Het verkeerde wat je doet, heeft een negatieve uitwerking op de gemeente.

1Ko 12:27. Dan volgt er nog iets belangrijks. Tegen alle leden van de gemeente in Korinthe zegt Paulus: “En u bent [het] lichaam van Christus.” Om jou het belang van dit vers duidelijk te maken, moet ik je nog een paar dingen vertellen over de betekenis van het lichaam van Christus. Het lichaam van Christus kun je namelijk vanuit verschillende gezichtspunten bezien:

1. Door de tijd heen. Het lichaam van Christus is ontstaan op de Pinksterdag, als de Heilige Geest wordt uitgestort. Deze gebeurtenis wordt beschreven in Handelingen 2 (Hd 2:1-4). In ons hoofdstuk, in 1Ko 12:13, wordt naar die gebeurtenis verwezen. Allen die sinds de Pinksterdag zich tot God hebben bekeerd en de Heer Jezus hebben aangenomen, horen bij de gemeente. Zo gezien is de gemeente nog niet compleet, want gelukkig komen er nog elke dag mensen tot bekering en worden bij de gemeente gevoegd. De gemeente is pas compleet op het moment dat de Heer Jezus komt om de gelovigen op te halen. Over die gebeurtenis lees je in 1 Thessalonicenzen 4 (1Th 4:15-18).

2. Wereldwijd. Je kunt de gemeente zien zoals ze nu op aarde bestaat. Dan omvat de gemeente alle gelovigen die op dit moment op aarde leven en, om zo te zeggen, actief deel uitmaken van de gemeente. Deze voorstelling van zaken lees je in Efeziërs 4 (Ef 4:16).

3. Plaatselijk. Met het lichaam van Christus wordt ook het totaal van alle gelovigen in een bepaalde stad aangeduid. Dit is wat je in ons vers aantreft. De gemeente in Korinthe wordt hier op deze wijze aangesproken en dat ondanks de vele dingen die niet goed zijn. Met de uitdrukking “lichaam van Christus” wordt hier, zoals wel eens is gezegd, de plaatselijke weergave van de wereldwijde of universele gemeente bedoeld. Een plaatselijke gemeente is een soort miniatuur van het grote geheel. Wat voor de hele gemeente op aarde geldt, wordt in de plaatselijke gemeente zichtbaar.

De verdeeldheid is, op het moment dat Paulus dit schrijft, nog niet zo groot als waar wij vandaag mee te maken hebben. Toch geeft dit vers een belangrijke aanwijzing die ook voor onze tijd geldt. Het geeft namelijk aan dat er in elke plaats waar meerdere gelovigen wonen een gemeente is. Door de verdeeldheid is daar uiterlijk helaas vaak niets van te zien. Toch kan het, net zoals in Korinthe, ook nu zichtbaar worden.

Al zouden er van de vele leden van het lichaam in een bepaalde plaats maar twee of drie gelovigen zijn die als niets meer en niets minder dan als leden van het lichaam willen samenkomen, dan vormen zij het ‘miniatuur’ lichaam. Zij willen niet een nieuwe groep zijn naast de andere groepen, maar nemen eenvoudig wat Paulus hier zegt als uitgangspunt voor hun samenkomen. Als alle christenen dit doen, is het met de verdeeldheid gauw gedaan.

1Ko 12:28. De gaven die genoemd worden, zijn gaven die God aan de hele gemeente heeft geschonken. Hebben de gelovigen die zo samenkomen nu alle gaven die in dit vers worden opgenoemd? Nee, zeker niet. Door de verdeeldheid zijn ook de gaven verstrooid. Toch geeft God zeker wat nodig is, ook al zijn het maar twee of drie gelovigen die datgene wat het lichaam van Christus is, werkelijk tot uitdrukking willen brengen. Ik zeg bewust ‘tot uitdrukking willen brengen’, om het misverstand te voorkomen dat alle andere gelovigen niet tot het lichaam van Christus zouden behoren. Ze horen erbij, maar het gaat erom dat ook tot uitdrukking te brengen.

1Ko 12:29-30. De vragen die Paulus over de gaven stelt, onderstrepen nog eens dat niet alle gaven in één persoon verenigd zijn of dat alle leden allemaal dezelfde gave hebben. In dit geval maken de vragen tegelijk het antwoord bekend. Natuurlijk zijn niet allen apostelen, zijn niet allen profeten, enzovoort. Ieder heeft zijn eigen gave, maar ieder wordt wel aangemoedigd te streven naar een optimaal gebruik van de gave. De gave bezitten is één ding, de gave ook daadwerkelijk uitoefenen en wel op de beste manier, is een andere zaak.

1Ko 12:31. Als jij jouw gave zo beziet en ermee wilt werken met inzet van al je krachten, zul je in het volgende hoofdstuk “een nog uitnemender weg” ontdekken. Dat is namelijk de weg van de liefde.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 12:24-31.

Verwerking: Hoe ervaar jij het lijden en de blijdschap van 1Ko 12:26?

Copyright information for DutKingComments