1 Corinthians 12:4-11

De Heilige Geest

Dit nieuwe hoofdstuk behandelt een nieuw en ook weer belangrijk onderwerp. Het gaat over de Heilige Geest, de gaven van de Geest en de taak die iedere gelovige heeft. In Zijn wijsheid heeft God in de vorige hoofdstukken eerst gesproken over de tafel van de Heer en het avondmaal van de Heer. Je hebt gezien hoe iedere gelovige zijn plaats kan innemen aan de tafel van de Heer en kan deelnemen aan het avondmaal van de Heer – als er tenminste geen sprake is van niet-geoordeelde zonde in het leven van die gelovige.

De gaven van de Geest hebben daar niets mee te maken. Dat wil zeggen dat het, om deel te kunnen nemen aan het avondmaal, onbelangrijk is welke gave je hebt. Toch zijn de gaven van de Geest belangrijk, maar je moet ze zien op hun juiste plaats en dat is wat Paulus in dit hoofdstuk duidelijk gaat maken.

1Ko 12:1. Hij begint ermee de Korinthiërs te wijzen op de geestelijke uitingen. Daarmee zijn zij erg vertrouwd. Toen ze nog onbekeerd waren, hebben zij allerlei geestesuitingen gezien en ook zelf ervaren. Nu ze bekeerd zijn, hebben ze ook te maken met geestesuitingen. Wat ze moeten leren, is dat de geestesuitingen in de gemeente van God uit een totaal andere bron komen en een heel ander doel hebben dan de geestesuitingen van vroeger. Wat zij nodig hebben, is het verschil te leren zien tussen aan de ene kant de Heilige Geest Die nu in hen woont en Die werkt in de gemeente en aan de andere kant de boze geesten of de demonen door wie ze zich vroeger, zonder dat ze er erg in hadden, hebben laten leiden.

1Ko 12:2. Vroeger gingen ze naar “de stomme afgoden”. Daar brachten ze hun offers. In de dienst die daarmee gepaard ging, raakten ze in trance, buiten zichzelf. De afgoden zijn wel stom, ze kunnen niet spreken, maar, zoals je in 1 Korinthiërs 10 hebt gezien, gaan achter deze afgoden boze geesten, demonen, schuil. Deze demonen maken gebruik van de verbeelding van de offeraars en nemen bezit van hun geest. Hoe meer de mensen zich aan de demonen overgeven, des te meer raken zij in trance.

Toen zij van de volken waren, dat wil zeggen toen zij nog onbekeerd waren, werden zij naar die stomme afgoden “heengedreven”. Ze waren toen willoze mensen, die zich lieten leiden door hun eigen ingevingen. Ze waren zich dat toen niet bewust. Ze meenden dat ze vrij waren en hun eigen leven konden bepalen, zonder zich te realiseren dat ze geleid werden door de overste van de wereld, door de satan.

Zo is dat vandaag nog steeds. Ieder mens die onbekeerd is, is iemand die door de duivel geleid wordt. Hij meent wel dat hij vrij is en zijn eigen leven bepaalt, maar hij weet niet dat de satan hem naar de kroeg, de bioscoop, de gokhal of het stadion leidt. Het gebeurt vaak genoeg in een gesprek met een onbekeerde, dat hij zelfs het bestaan van de duivel loochent. Zo geraffineerd is de duivel. Zijn grootste list is wel om de mensen te laten geloven dat hij niet bestaat. Dan kan hij hen het gemakkelijkst misleiden.

Een treffend voorbeeld van het heengeleid worden naar de stomme afgoden en het in trance raken lees je in 1 Koningen 18. Je komt ervan onder de indruk hoe de afgodspriesters zichzelf opzwepen en pijnigen om hun god, de Baäl, tot handelen aan te zetten (1Kn 18:26-30). Je komt daarna nog veel meer onder de indruk als Elia één keer tot God roept en Hij Zich bewijst als de levende God (1Kn 18:36-38).

1Ko 12:3. Om de Korinthiërs het verschil tussen vroeger en nu aan te tonen gebruikt Paulus de Naam van de Heer Jezus als toetssteen. In de gemeente is het onmogelijk dat de Geest van God iets zal doen wat tot oneer is van de Heer Jezus. De demonen zullen alles proberen wat ze kunnen om de Naam van de Heer Jezus verachtelijk te maken. Zij willen niets liever dan smaad over die Naam brengen. Zij slagen daarin als zij gelovigen ertoe kunnen bewegen een zondig leven te leiden. De Heilige Geest zal integendeel alles doen om de Heer Jezus te eren en Hem in de gemeente de heerlijkheid te geven die Hij waard is. Hij zal de gelovigen ertoe brengen hun leven in volledige gehoorzaamheid aan Hem te geven.

Demonen erkennen de Heer Jezus niet als Heer. In de evangeliën vindt verschillende keren een confrontatie plaats tussen demonen en Christus. Het valt op dat zij Hem nooit als ‘Heer’ aanspreken. Wanneer Hij in het vrederijk over het heelal zal regeren, zullen ze worden gedwongen Hem als Heer te erkennen. Dat kun je lezen in Filippenzen 2 waar met hen “die onder de aarde zijn” de demonen worden bedoeld (Fp 2:9-11).

Ook ongelovige mensen erkennen Hem niet als Heer. Zij houden geen rekening met Zijn heerschappij, maar leven hun eigen leven. Je leest zelfs over mensen die wel zeggen “Heer, Heer”, maar die in hun leven geen rekening houden met Zijn wil (Mt 7:21-23). In naam willen zij wel christen heten, maar ze gaan hun eigen gang. Waar dat gevonden wordt, heb je niet te maken met het werk van de Heilige Geest, maar met het werk van demonen.

Iemand die wedergeboren is, zal met respect over Jezus spreken en Hem daarom bij voorkeur ‘Heer’ Jezus noemen. Uit zijn leven zal blijken dat het verder gaat dan alleen een belijdenis met de lippen en dat er met het gezag van de Heer Jezus rekening wordt gehouden in alle aspecten van zijn leven. Waar dat gevonden wordt, heb je niet te maken met het werk van demonen, maar met het werk van de Heilige Geest.

1Ko 12:4. Het volgende verschil tussen de uitingen van de demonen en de uitingen van de Heilige Geest is dat de verscheidenheid aan genadegaven niet het werk is van verschillende geesten, maar van een en “dezelfde Geest”. Bij de demonen zijn er meerdere geesten. In Markus 5 heeft een legioen demonen bezitgenomen van een mens (Mk 5:9). In Markus 16 is sprake van zeven demonen die in Maria hebben gewoond en die door de Heer Jezus uit haar verdreven zijn (Mk 16:9).

In het heidendom heeft elke afgod, of het nu bijvoorbeeld de zon, de maan of een boom betreft, zijn eigen demon of een veelvoud van demonen. Wat de Korinthiërs daarom beslist niet moeten denken als ze de verscheidenheid in genadegaven zien, is dat die verscheidenheid door verschillende geesten zou zijn ingegeven. Het is allemaal van dezelfde Geest afkomstig.

1Ko 12:5. Ook is het een en “dezelfde Heer” Die opdracht geeft tot het gebruik van de verschillende gaven. Ieder moet zijn gave uitoefenen in afhankelijkheid van Hem en niet op eigen houtje met zijn gave aan het werk gaan.

1Ko 12:6. Ten slotte is het een en “dezelfde God” Die door de gave werkt. Hij werkt in hem die de gave uitoefent en Hij werkt in hen die door de gave worden gediend.

1Ko 12:7. Ieder lid van de gemeente heeft een genadegave ontvangen. Niemand heeft alle gaven en er is niemand die niets heeft. Dit betekent dat we elkaar allemaal nodig hebben, net zoals de leden van een lichaam elkaar nodig hebben. Verderop in dit hoofdstuk zul je zien hoe dit werkt. Ook jij hebt een genadegave ontvangen. Je hebt die niet gekregen voor jezelf, maar om anderen daarmee te dienen, want “de openbaring van de Geest is gegeven tot wat nuttig is”.

Het bijzondere van dit gedeelte is dat de Heilige Geest in de gemeente aanwezig is en werkt. Je kunt je daar niet genoeg over verwonderen en je voordeel ermee doen tot eer van de Heer Jezus, want je wilt toch tot Zijn eer leven? God de Heilige Geest woont nu op aarde in de gemeente. Hij is niet gekomen om Zichzelf te verheerlijken, maar de Heer Jezus (Jh 16:13). Wat zou het geweldig zijn als Hij de ruimte zou krijgen in de plaatselijke gemeente om alles te besturen tot eer van God en Zijn Zoon!

Lees nog eens 1 Korinthiërs 12:1-7.

Verwerking: Wat zeg jij altijd: ‘Jezus’ of ‘Heer Jezus’? Waarom?

De genadegaven

1Ko 12:8. Er is geen mens die aan een ander mens een bepaalde gave kan overdragen. De bron, de oorsprong, van de genadegaven is niet gelegen in een mens, maar in de Heilige Geest. De Heilige Geest geeft, deelt uit. De gaven komen van Hem. Daarbij houdt de Heilige Geest rekening met de natuurlijke capaciteiten van de gelovige.

Een mooie illustratie daarvan vind je in Mattheüs 25, in de gelijkenis van de talenten die de Heer Jezus daar vertelt. Daar vergelijkt Hij Zichzelf met een mens die buitenslands gaat en zijn slaven talenten geeft (Mt 25:14-15). Deze talenten stellen de gaven voor die ieder krijgt om mee te werken. Je ziet dat er verschil is in het aantal talenten dat ieder ontvangt, net zoals er verschil is in de genadegave die ieder van de Geest krijgt.

Vervolgens lees je dat deze talenten gegeven worden “ieder naar zijn eigen bekwaamheid”. Dat ziet op de natuurlijke capaciteiten die ieder heeft meegekregen bij zijn geboorte. Zolang iemand niet tot bekering is gekomen, gebruikt hij die natuurlijke bekwaamheid voor zichzelf, om er zelf mee te schitteren. Na zijn bekering mag hij die natuurlijke bekwaamheid in dienst van de Heer stellen, terwijl hij er voortdurend voor moet oppassen dat hij niet zelf de eer opstrijkt bij het gebruik van zijn capaciteiten.

Iemand die van nature goed iets onder woorden kan brengen, zal van de Geest wel eens de gave kunnen krijgen om met het Woord te dienen. Iemand die zorgzaam van aard is, zal van de Geest vaak een herderlijke gave ontvangen. Zo zijn er wel meer voorbeelden te bedenken, waarbij de geestelijke gave aansluit bij de natuurlijke bekwaamheid. In de meeste gevallen zal het zo gaan.

Ik kan me moeilijk indenken dat je een taak zou krijgen om kinderwerk te gaan doen, als je echt geen aanleg hebt om met kinderen om te gaan. Toch moeten we ook hierin de vrijheid die de Geest heeft, om uit te delen aan wie Hij wil, niet aan banden leggen. Het is best mogelijk dat jij een gave hebt die voor je gevoel niet direct aansluit bij je natuurlijke capaciteiten. Ik weet van iemand die dacht dat hij geen taak had onder kinderen. Toen hij daar toch een keer mee in aanraking kwam, bleek dat hij wel goed met kinderen kon omgaan. Door je open te stellen voor Zijn leiding zul je gaan ontdekken welke gave je hebt.

De gaven die in de 1Ko 12:8-10 genoemd worden, zijn niet een volledige opsomming van de gaven die er zijn. Belangrijk is te letten op de volgorde van deze gaven. Paulus somt de gaven op naar de mate waarin ze belangrijk zijn tot opbouw van de gemeente. De Korinthiërs gaan prat op de zogenaamde wondergaven. Vooral het spreken in talen staat bij hen in hoog aanzien. Hij begint echter niet met de wondergaven, maar stelt het spreken in talen en de uitleg ervan op de laatste plaats. In 1 Korinthiërs 14 zal hij uitvoerig ingaan op het spreken in talen en laten zien dat deze gave lang niet zo belangrijk is als de Korinthiërs wel vinden.

De eerste gave die hij noemt, is “een woord van wijsheid”. In de gemeente komen situaties voor waarin het niet altijd even duidelijk is wat er moet worden gedaan. Dan is wijsheid nodig. Wijsheid is het vermogen om het onderscheid te zien tussen goed en kwaad en voor het goede te kiezen. Iemand met deze gave zal aan de gemeente kunnen vertellen wat er moet gebeuren.

Een ander heeft “een woord van kennis”. De gemeente moet Gods gedachten leren kennen, anders gaat ze naar eigen inzicht te werk en verliest ze haar karakter als gemeente van God. Kennis kun je opdoen door een ijverige studie van Gods Woord.

1Ko 12:9-10. “Geloof” is weer een andere gave. Het gaat hier om een gave aan een gelovige; het kan daarom niet om het reddende geloof gaan. Het reddende geloof is niet een gave aan enkelen gegeven, maar wordt aan ieder mens aangeboden. Wie het aanneemt, heeft er deel aan en is behouden. Hier gaat het om het geloof als gave aan een gelovige. Een gelovige die het geloof als gave heeft, blijft voor een bepaald werk dat hij doet, rotsvast vertrouwen op wat God heeft gezegd, al komen er nog zoveel hindernissen, terwijl anderen allang hebben afgehaakt.

De “genadegaven van genezing” en de “werkingen van krachten” dienen ertoe om het Woord van God, dat dan nog niet compleet is, te bevestigen (Mk 16:20; Hb 2:3-4).

“Profetie” is de gave om Gods gedachten voor de gemeente met betrekking tot het heden en de toekomst door te geven. De basis van de profetie zal altijd in het Woord van God liggen en er nooit mee in strijd zijn. Profetie zal nooit op speculatie of fantasie kunnen berusten, maar altijd te toetsen zijn aan de Bijbel. In 1 Korinthiërs 14 wordt deze gave vergeleken met de gave van het spreken in talen.

Weer een ander heeft de gave van “onderscheidingen van geesten”. Hierbij moet je denken aan wat er in de gemeente gebeurt. Iemand met deze gave zal kunnen onderscheiden of iets van de Heilige Geest komt of van de demonen. In het vorige stukje heb je gezien dat het niet altijd even gemakkelijk is om vast te stellen uit welke bron een bepaalde boodschap voortkomt.

Het spreken in “talen” is van belang ingeval er een vreemdeling in de samenkomst van de gemeente komt. Als zo iemand ineens in zijn eigen taal over God en de Heer Jezus hoort spreken, kan dat zijn redding voor de eeuwigheid betekenen, als hij tot geloof komt. De “uitlegging van talen” is nodig met het oog op de gemeente, waar men anders niets van het gesprokene begrijpt. En de gaven zijn immers gegeven tot wat nuttig is voor het geheel. Zoals gezegd, in 1 Korinthiërs 14 gaat Paulus uitvoerig in op het spreken in talen in de gemeente.

1Ko 12:11. Je ziet dat er veel verschillende genadegaven zijn en dat er toch eenheid is. Dat komt omdat een en dezelfde Geest deze dingen werkt. Hij deelt aan ieder afzonderlijk uit zoals Hij wil. Hij bepaalt wie welke plaats in het lichaam heeft. Dat kan geen theologische opleiding bewerken. Alleen de Heilige Geest bepaalt dat.

Dan is er nog iets waar ik je op wil wijzen. Je kunt uit de laatste drie woorden van 1Ko 12:11 opmaken dat de Heilige Geest God is, want in 1Ko 12:18 wordt hetzelfde van God gezegd. Hij is een Persoon, en wel een Goddelijk Persoon, en niet slechts een invloed of kracht, want alleen een persoon heeft een wil.

1Ko 12:12. In dit vers wordt het voorgaande, over die verschillende gaven, met het voorbeeld van een lichaam verduidelijkt. Een lichaam heeft enkele kenmerken. Twee ervan worden hier naar voren gebracht. In de eerste plaats vormt een lichaam een eenheid. In de tweede plaats bestaat een lichaam uit een aantal verschillende leden.

Nu zou je verwachten dat er zou staan: Zo is het ook met de gemeente. Het gaat immers om de gemeente. Maar er staat: “Zo ook Christus.” Hieruit blijkt dat Christus en de gemeente een zijn. Wat van de gemeente geldt, geldt ook van Christus.

Daar krijgt Saulus, die later Paulus wordt genoemd, al mee te maken als hij nog een vervolger van de gemeente is. In Handelingen 9 staat dat, terwijl hij op reis is naar Damascus om daar de discipelen van de Heer geboeid vandaan te halen, een stem uit de hemel tegen hem zegt: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4). Door de gemeente te vervolgen vervolgt hij in feite Christus in de hemel. Zozeer is Christus in de hemel een met de Zijnen op aarde.

1Ko 12:13. Alle leden van de gemeente vormen samen de ene gemeente. Ieder lid van het lichaam heeft zijn eigen functie. Het gaat om de eenheid van het lichaam en om de vele leden en daarin wordt Christus op aarde gezien. Als lid van het lichaam is je afkomst of maatschappelijke status onbelangrijk. We zijn allemaal “door één Geest tot één lichaam gedoopt.”

Van diezelfde Geest mag jij nu drinken om je functie in het lichaam naar behoren te kunnen uitoefenen. Uit jezelf heb je geen kracht om te functioneren. Alleen wanneer je je leven als het ware laat doortrekken van de Heilige Geest, dat Hij je helemaal doordrenkt, zul je in staat zijn om op je eigen plaats in de gemeente te functioneren.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 12:8-13.

Verwerking: Wie is de Heilige Geest voor jou? Hoe beleef je Zijn aanwezigheid in de gemeente?

Copyright information for DutKingComments