1 Corinthians 14:21-22

Talen, een teken voor de ongelovigen

Bij de gave van het spreken in talen gaat het om twee dingen:

1. De taal waarin gesproken wordt, is een bestaande taal.

2. De persoon die deze taal spreekt, heeft deze taal niet geleerd.

Dat het bij het spreken in talen om bestaande talen gaat, blijkt uit Handelingen 2. Daar vindt het spreken in talen voor de eerste keer in het Nieuwe Testament plaats. Je leest daar dat er in Jeruzalem Joden woonden “uit elk van de volken die er onder de hemel zijn” en dat ieder de apostelen hoort spreken “in zijn eigen taal waarin wij geboren zijn” (Hd 2:5-12). De apostelen hebben deze talen niet geleerd. Dat kan worden afgeleid uit het feit dat het merendeel van de apostelen bestaat uit “ongeletterde en eenvoudige mensen” (Hd 4:13). Ook wordt er gesproken over de ‘gave’ van het spreken in talen (1Ko 12:10; 28). Wanneer je een taal hebt geleerd, is het wat vreemd om dan nog te spreken over een gave.

1Ko 14:20. De grote vraag die vervolgens aan de orde komt, is deze: Wanneer moet deze gave nu worden uitgeoefend? Je kunt de vraag ook anders stellen en je afvragen waarom God deze gave heeft gegeven. Paulus gaat op deze vraag geen kant-en-klaar antwoord geven. Dat zou te gemakkelijk zijn. Hij wil dat de Korinthiërs, en wij, eerst gaan nadenken. Door ergens over na te denken kom je bewust tot een bepaalde conclusie.

Dat nadenken, of ‘overleggen’, zoals in dit vers staat, moet niet gebeuren op de manier waarop kinderen dat doen. Kinderen denken nauwelijks na, ze overleggen niet, maar komen direct met een oordeel, zonder verstand te hebben van de zaak zelf. Als ze iets leuks zien of ze vinden iets fijn om te doen, denken ze niet na over het nut ervan. Het enige waaraan ze denken, is het plezier dat ze eraan kunnen beleven.

Het is belangrijk om te overleggen waarom je iets wel of niet doet. Een christen is iemand die iets bewust doet. Hij gaat met overleg te werk. Over slechte, zondige dingen hoef je niet na te denken, daar mág je zelfs niet eens bewust aan denken. In verband daarmee moet je als een kind te werk gaan. Het slechte, het verkeerde, kun je direct afwijzen, zonder erover na te denken.

Met de dingen die van God komen, gaat dat anders. Hierover is het nodig om na te denken, te overleggen. Je moet je bewust worden wat God in elk bepaald geval wil. Zo moet je te werk gaan als je te maken krijgt met het spreken in talen. Je bewijst dat je enige geestelijke volwassenheid bezit als je de overleggingen die Paulus je hier voorhoudt, gaat volgen en probeert te begrijpen wat hij daarvan zegt.

1Ko 14:21. ‘Kijk eens wat “in de wet staat geschreven”’, zegt Paulus. Met ‘de wet’ bedoelt hij het hele Oude Testament. Als inleiding op zijn verdere betoog haalt hij enkele verzen uit Jesaja 28 aan (Js 28:11-12). Eenzelfde soort tekst tref je in Deuteronomium 28 aan (Dt 28:49). Waar gaat het in deze twee gedeelten om? Nu wordt er een beroep gedaan op je vermogen om te overleggen, op je geestelijke beoordelingsvermogen. Je moet deze teksten maar eens opzoeken en ook de verzen lezen die ervoor en erachter staan. Dan krijg je een idee in welk verband deze teksten staan. Je ziet dan dat God in beide gedeelten het oordeel over Zijn volk, Israël, aankondigt vanwege hun ontrouw en ongeloof. Dat oordeel heeft Hij ook laten komen. God heeft daarvoor het volk van de Chaldeeën, dat zijn de Babyloniërs, onder aanvoering van Nebukadnezar gebruikt.

Dit volk spreekt uiteraard een andere taal. Als dat volk het land binnenvalt en Jeruzalem verovert, moeten de Joden beseffen dat dit Gods straf is voor hun ongeloof. God geeft daarmee de verbinding met Zijn volk op en levert het over in de hand van een vreemde overheerser. Hij doet dat omdat zij Hem hebben opgegeven. Dat er nu in een vreemde, onverstaanbare taal tot hen gesproken wordt, zou hen tot nadenken moeten brengen. Ze zouden zich moeten afvragen waarom God heeft toegelaten dat een vreemd volk zich in Zijn land bevindt en er de baas is. Als je deze teksten uit Jesaja 28 en Deuteronomium 28 zo beziet, wordt duidelijk dat de talen in de eerste plaats gegeven zijn tot een teken voor de ongelovige Joden.

Dat blijkt ook uit wat ik al aanhaalde uit Handelingen 2. Door al die verschillende vreemde talen die op de Pinksterdag gesproken worden, wordt duidelijk dat het volk Israël niet meer het enige volk is waarmee God in verbinding staat. Dat alleenrecht zijn ze kwijtgeraakt omdat ze hun Messias, de Heer Jezus, verworpen hebben. De behoudenis van God wordt vanaf dat ogenblik bekendgemaakt aan alle volken. Om die volken met het evangelie te kunnen bereiken geeft God de discipelen het vermogen al die verschillende talen te spreken.

1Ko 14:22. De conclusie is dat de talen tot een teken zijn, niet voor de gelovigen, maar voor de ongelovigen. Met de profetie is het net andersom. Profetie is niet voor de ongelovigen, maar voor de gelovigen. Hierdoor wordt het verschil tussen het spreken in talen en het profeteren nog duidelijker.

1Ko 14:23. Paulus gaat het voorgaande toepassen op de samenkomst van de gemeente. Dat is wat jij ook moet doen. Ik hoop dat je op een plaats bent, waar de gelovigen als gemeente samenkomen. Hoe je kunt ontdekken of je op de juiste plaats en op de juiste wijze samenkomt, heb je in de voorgaande hoofdstukken kunnen leren. In de 1Ko 14:26-40 komen daar nog een paar kenmerken bij. Onderzoek of je (nog steeds) op de juiste plaats bent ook aan de hand van de verzen die je nu voor je hebt.

Paulus stelt het geval voor onze aandacht dat de hele gemeente op één plaats –niet versplinterd in talloze kerken en groepen – is samengekomen en dat allen bezig zijn in talen te spreken. De deur zit kennelijk niet op slot, want er kunnen zomaar onkundigen of ongelovigen, mensen van de straat, binnenstappen. Wanneer die daar binnenkomen en ze horen al die verschillende talen waar ze niets van snappen, dan kun je je voorstellen dat ze zich achter de oren krabben en zich afvragen in wat voor wanordelijk gezelschap ze zich nu bevinden. Er is voor hen immers geen touw aan vast te knopen. Ze hebben er letterlijk geen boodschap aan, want ze verstaan niets van wat er wordt gezegd.

1Ko 14:24. Weer komt nu het grote contrast met het profeteren. Paulus komt vervolgens met het geval dat allen profeteren. Dat gebeurt niet door allen tegelijk, maar volgens 1Ko 14:31 “een voor een”. Als in zo’n geval een ongelovige of onkundige de samenkomst binnenkomt, is de uitwerking totaal anders. Ik heb er al op gewezen wat profeteren is: het spreken “als uitspraken van God” (1Pt 4:11a).

1Ko 14:25. Als dat gebeurt, kan het niet anders of de bezoeker voelt de tegenwoordigheid van God en voelt zich persoonlijk aangesproken. In een vorig stukje is al gewezen op Johannes 4, op het gesprek van de Heer Jezus met de Samaritaanse vrouw (Jh 4:19).

Wat zou het geweldig zijn als de samenkomsten van de gelovigen zo zouden zijn, dat zulke dingen kunnen gebeuren. Voorwaarde is dat we geestelijk gezind zijn en een leven hebben in gemeenschap met God en met de Heer Jezus. Profeteren is immers het spreken vanuit de tegenwoordigheid van God. Dan zullen we in de eerste plaats in ons leven laten zien dat we rekening houden met Zijn wil. We zullen Hem gehoorzaam willen zijn in alle dingen van ons dagelijkse leven.

Het is natuurlijk ondenkbaar dat wij in ons dagelijkse leven er maar een beetje op los leven, zonder met God en Zijn wil rekening te houden, om dan in de samenkomst ineens geestelijk te worden. Iemand kan in de samenkomst niet méér zijn dan hij in zijn dagelijkse leven is. Volmaakt is nog niemand, maar wie met de Heer wil leven, zal zijn struikelingen erkennen zodat de gemeenschap met de Vader en de Zoon snel hersteld is.

Een gezelschap van christenen dat op die manier met God en de Heer Jezus leeft, zal in zijn plaatselijke samenkomsten de dingen kunnen meemaken die hier beschreven worden. Als het jouw verlangen is om dit mee te maken, kun je niets beters doen dan ervoor te zorgen zelf dicht bij de Heer Jezus te blijven en vol te zijn van Hém.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:20-25.

Verwerking: Hoe beleef jij de samenkomst waarin geprofeteerd wordt?

Copyright information for DutKingComments