1 Corinthians 14:9-20

Bidden en lofzingen met het verstand

1Ko 14:7. Paulus gaat nu een paar voorbeelden geven van hoe het spreken in talen in de gemeente werkt als het niet wordt uitgelegd. Als vergelijkingsmateriaal gebruikt hij een fluit, een harp en een bazuin. Eerst de fluit en de harp. Je kunt alleen aan de melodie horen welk lied op een blokfluit wordt gespeeld. Als kleine kinderen een blokfluit te pakken hebben, dan blazen ze daar op dezelfde toon een eind op weg. Voor hun idee fluiten ze een lied, maar ze moeten me wel even vertellen welk lied het was, want ik kon het niet horen aan de melodie, want er was geen melodie. Als ze een gitaar in handen hebben, doen ze hetzelfde: ze slaan maar wat op de snaren heen en weer en opnieuw moet ik vragen welk lied ze lieten horen om te weten wat ze gespeeld hebben.

1Ko 14:8. Het tweede voorbeeld heeft met de oorlog te maken. Om zich voor de oorlog gereed te maken moest de soldaat letten op het geluid van de bazuin, een soort trompet. In vroegere tijden, toen er nog geen geluidsversterkers, zendapparatuur en internet bestonden, werd de bazuin gebruikt om boodschappen door te geven. Elk signaal dat met de bazuin werd gegeven, had een eigen betekenis. Zo was er ook het signaal om zich voor de oorlog gereed te maken. Veel hing daarom af van de man met de bazuin. Als hij in geval van oorlog de bazuin losjes aan zijn mond zette en daar wat in zuchtte of er een blaaspartij van maakte die nergens op sloeg, bewerkte dat alleen maar gefronste wenkbrauwen, verwarring en ergernis, maar niemand maakte zich gereed voor de oorlog.

1Ko 14:9. Zo is het met iemand die in een taal spreekt. Omdat niemand er iets van verstaat, bewerkt het bij de aanwezigen geen enkele reactie. Er wordt maar wat in de lucht gepraat en niemand heeft er wat aan.

1Ko 14:10. Luister eens goed naar de geluiden in de wereld om je heen. In de natuur geeft elk dier zijn eigen geluid. We leren de kinderen al vroeg: ‘Wat zegt een hond? Wat zegt een poes?’ Ook de verschillende vogels kun je herkennen aan de manier waarop ze zingen. Wie in een fabriek of een werkplaats werkt, hoort daar weer heel andere geluiden. Elk geluid heeft zijn eigen klank. Om een geluid te herkennen moet je ermee vertrouwd zijn.

1Ko 14:11-12. Dit past Paulus weer toe op het spreken in talen. Je moet de vreemde taal waarin gesproken wordt, kennen om te weten wat er gezegd wordt, anders sta je erbuiten. Je hebt er geen deel aan, het gaat langs je heen, je bent echt vreemd voor elkaar.

Ik ben wel eens met een paar anderen aan boord van een Russisch schip geweest om daar het evangelie te verkondigen. De kapitein vertaalde wat gezongen en gezegd werd, anders had het natuurlijk geen enkele zin. Ik spreek geen woord Russisch en versta er ook niets van. Je voelt je totaal onmachtig om met die mensen een woord te wisselen en hun iets duidelijk te maken. Hier ging het om een evangelieverkondiging aan ongelovigen. In de gemeente gaat het om de gelovigen en voor hen gaat het erom dat ze opbouwing ontvangen.

Paulus wordt er niet moe van om te blijven herhalen dat het criterium van de uitoefening van de gaven is: de opbouwing van de gemeente. Het opbouwen van de gemeente is iets dat bewust gebeurt, met het verstand. Iemand die de gemeente opbouwt, weet wat hij doet en is daarop aan te spreken. Anderen kunnen het beoordelen (1Ko 14:29).

1Ko 14:13. In hun streven om hun gave uit te oefenen moeten de Korinthiërs daar goed aan denken. Wil iemand dan per se toch in een taal spreken, dan moet hij tegelijk een gebed in zijn hart hebben om uit te kunnen leggen wat hij heeft gezegd, want pas dan heeft de gemeente er wat aan.

1Ko 14:14. Het bidden in een taal gaat buiten het verstand om. Het gebeurt met de geest, niet met het verstand. Iemand die in een taal spreekt, weet zelf niet wat hij zegt. Het gaat buiten zijn verstand om. In 1Ko 14:3 heb je gelezen dat wie in een taal spreekt, verborgenheden in de geest spreekt. Ook is wat hij zegt niet door anderen te controleren.

1Ko 14:15-16. Hoe moet het dan? Bidden en lofzingen gebeurt met je geest. Het is een geestelijke bezigheid waarin je je tot God richt. Het is niet iets waar je verstand geen deel aan heeft. Wanneer jij je uitspreekt in een gebed of je zingt een lied, doe je dat ook met je volle verstand. Je weet wat je zegt en je weet wat je zingt. Je bent niet overgeleverd aan een bevlieging of aan een speciaal gevoel dat bij je opkomt. Een christen is iemand die bij zijn volle verstand is. Hij heeft inzicht in wat hij doet en waarom hij iets doet.

Het is wel een vernieuwd verstand. Vroeger was je verstand verduisterd (Ef 4:18). Je dacht misschien wel dat je een hoop dingen begreep, maar écht de dingen doorhebben, zoals de zin en het doel van je leven of van de dingen van God en de gemeente, dat kon je niet. Pas nadat je de Heer Jezus hebt aangenomen, vanaf dat moment, kun je goed je verstand gebruiken (Mk 5:15; Lk 24:45; 1Jh 5:20).

Met je verstand wordt niet bedoeld een hoeveelheid intellect. Met verstand wordt bedoeld je geestelijk beoordelingsvermogen. Al ben je misschien niet hooggeschoold naar wereldse maatstaven, toch bezit jij door het nieuwe leven en de Heilige Geest Die in je woont nu de bekwaamheid om alles te beoordelen (1Ko 2:15). Je moet daarvoor wel de goede gezindheid hebben, dat wil zeggen dat je in alles de eer van de Heer Jezus voor ogen moet hebben. Wie zijn verstand niet gebruikt bij wat hij zegt of doet in de samenkomst, kan niet rekenen op de instemming, het ‘amen’, van de anderen. Zij weten immers niet wat er gezegd wordt?

1Ko 14:17. Zo is het bij het spreken in talen, waarbij het verstand onvruchtbaar, dat wil zeggen buiten werking, blijft. Het kan best een goede dankzegging zijn, maar niemand kan het volgen en daarom kan niemand ‘amen’ zeggen. Ook een dankzegging moet tot opbouwing zijn. Dat wil niet zeggen dat in een dankzegging alle geloofswaarheden aan God moeten worden uiteengezet, zodat de anderen kunnen merken hoeveel iemand wel van de Bijbel weet. Dan wordt het net zo goed een vertoning, een zichzelf presenteren. Wij hoeven God niet te vertellen wat we allemaal van de Bijbel weten. Dat weet Hij Zelf veel beter dan wij. Hij heeft de Bijbel immers geschreven.

Een goede dankzegging zal zeker in overeenstemming met de Bijbel zijn, maar zal daarbij ook en vooral de oprechte uiting van dankbaarheid zijn tegenover God en de Heer Jezus. Heb jij het nooit beleefd dat je door de dankzegging van een broeder ‘meegenomen’ werd en God en de Heer Jezus daardoor in je hart groeiden? In jouw hart kwamen toen ook die gevoelens van dankbaarheid en je zei van harte ‘amen’. (Even een opmerking in de kantlijn: het is een goede zaak om een dankzegging luid en duidelijk uit te spreken en niet te zacht. Wanneer er te zacht gesproken wordt, weten de anderen ook niet wat er gebeden wordt en is het ook dan niet mogelijk om ‘amen’ te zeggen.)

1Ko 14:18-19. Paulus is God dankbaar dat hij meer dan zij allen in talen spreekt. God heeft hem deze gave gegeven met het oog op zijn dienst in het evangelie om hierdoor in veel landen de blijde boodschap te verbreiden. Als het echter gaat om zijn dienst in de gemeente, dan heeft hij maar één verlangen, en dat is anderen te onderwijzen.

Let eens op hoe sterk hij het hier zegt: liever vijf woorden met zijn verstand dan tienduizend in een taal. Het is uiteraard bij wijze van vergelijking. Toch zie je hier dat een dienst in de gemeente niet zit in de lengte van de dankzegging of de toespraak. Denk niet dat je eerst veel moet weten van de Bijbel en een hele woordenschat moet hebben opgebouwd voordat je je kunt uiten in de samenkomst. Een dankzegging van enkele zinnen van iemand die pas tot geloof gekomen is, is vaak een bijdrage geweest aan de geestelijke groei van een plaatselijke gemeente. En daar gaat het nog steeds om: de opbouw van de gemeente.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:7-19.

Verwerking: Waarom is de opbouw van de gemeente zo belangrijk?

Talen, een teken voor de ongelovigen

Bij de gave van het spreken in talen gaat het om twee dingen:

1. De taal waarin gesproken wordt, is een bestaande taal.

2. De persoon die deze taal spreekt, heeft deze taal niet geleerd.

Dat het bij het spreken in talen om bestaande talen gaat, blijkt uit Handelingen 2. Daar vindt het spreken in talen voor de eerste keer in het Nieuwe Testament plaats. Je leest daar dat er in Jeruzalem Joden woonden “uit elk van de volken die er onder de hemel zijn” en dat ieder de apostelen hoort spreken “in zijn eigen taal waarin wij geboren zijn” (Hd 2:5-12). De apostelen hebben deze talen niet geleerd. Dat kan worden afgeleid uit het feit dat het merendeel van de apostelen bestaat uit “ongeletterde en eenvoudige mensen” (Hd 4:13). Ook wordt er gesproken over de ‘gave’ van het spreken in talen (1Ko 12:10; 28). Wanneer je een taal hebt geleerd, is het wat vreemd om dan nog te spreken over een gave.

1Ko 14:20. De grote vraag die vervolgens aan de orde komt, is deze: Wanneer moet deze gave nu worden uitgeoefend? Je kunt de vraag ook anders stellen en je afvragen waarom God deze gave heeft gegeven. Paulus gaat op deze vraag geen kant-en-klaar antwoord geven. Dat zou te gemakkelijk zijn. Hij wil dat de Korinthiërs, en wij, eerst gaan nadenken. Door ergens over na te denken kom je bewust tot een bepaalde conclusie.

Dat nadenken, of ‘overleggen’, zoals in dit vers staat, moet niet gebeuren op de manier waarop kinderen dat doen. Kinderen denken nauwelijks na, ze overleggen niet, maar komen direct met een oordeel, zonder verstand te hebben van de zaak zelf. Als ze iets leuks zien of ze vinden iets fijn om te doen, denken ze niet na over het nut ervan. Het enige waaraan ze denken, is het plezier dat ze eraan kunnen beleven.

Het is belangrijk om te overleggen waarom je iets wel of niet doet. Een christen is iemand die iets bewust doet. Hij gaat met overleg te werk. Over slechte, zondige dingen hoef je niet na te denken, daar mág je zelfs niet eens bewust aan denken. In verband daarmee moet je als een kind te werk gaan. Het slechte, het verkeerde, kun je direct afwijzen, zonder erover na te denken.

Met de dingen die van God komen, gaat dat anders. Hierover is het nodig om na te denken, te overleggen. Je moet je bewust worden wat God in elk bepaald geval wil. Zo moet je te werk gaan als je te maken krijgt met het spreken in talen. Je bewijst dat je enige geestelijke volwassenheid bezit als je de overleggingen die Paulus je hier voorhoudt, gaat volgen en probeert te begrijpen wat hij daarvan zegt.

1Ko 14:21. ‘Kijk eens wat “in de wet staat geschreven”’, zegt Paulus. Met ‘de wet’ bedoelt hij het hele Oude Testament. Als inleiding op zijn verdere betoog haalt hij enkele verzen uit Jesaja 28 aan (Js 28:11-12). Eenzelfde soort tekst tref je in Deuteronomium 28 aan (Dt 28:49). Waar gaat het in deze twee gedeelten om? Nu wordt er een beroep gedaan op je vermogen om te overleggen, op je geestelijke beoordelingsvermogen. Je moet deze teksten maar eens opzoeken en ook de verzen lezen die ervoor en erachter staan. Dan krijg je een idee in welk verband deze teksten staan. Je ziet dan dat God in beide gedeelten het oordeel over Zijn volk, Israël, aankondigt vanwege hun ontrouw en ongeloof. Dat oordeel heeft Hij ook laten komen. God heeft daarvoor het volk van de Chaldeeën, dat zijn de Babyloniërs, onder aanvoering van Nebukadnezar gebruikt.

Dit volk spreekt uiteraard een andere taal. Als dat volk het land binnenvalt en Jeruzalem verovert, moeten de Joden beseffen dat dit Gods straf is voor hun ongeloof. God geeft daarmee de verbinding met Zijn volk op en levert het over in de hand van een vreemde overheerser. Hij doet dat omdat zij Hem hebben opgegeven. Dat er nu in een vreemde, onverstaanbare taal tot hen gesproken wordt, zou hen tot nadenken moeten brengen. Ze zouden zich moeten afvragen waarom God heeft toegelaten dat een vreemd volk zich in Zijn land bevindt en er de baas is. Als je deze teksten uit Jesaja 28 en Deuteronomium 28 zo beziet, wordt duidelijk dat de talen in de eerste plaats gegeven zijn tot een teken voor de ongelovige Joden.

Dat blijkt ook uit wat ik al aanhaalde uit Handelingen 2. Door al die verschillende vreemde talen die op de Pinksterdag gesproken worden, wordt duidelijk dat het volk Israël niet meer het enige volk is waarmee God in verbinding staat. Dat alleenrecht zijn ze kwijtgeraakt omdat ze hun Messias, de Heer Jezus, verworpen hebben. De behoudenis van God wordt vanaf dat ogenblik bekendgemaakt aan alle volken. Om die volken met het evangelie te kunnen bereiken geeft God de discipelen het vermogen al die verschillende talen te spreken.

1Ko 14:22. De conclusie is dat de talen tot een teken zijn, niet voor de gelovigen, maar voor de ongelovigen. Met de profetie is het net andersom. Profetie is niet voor de ongelovigen, maar voor de gelovigen. Hierdoor wordt het verschil tussen het spreken in talen en het profeteren nog duidelijker.

1Ko 14:23. Paulus gaat het voorgaande toepassen op de samenkomst van de gemeente. Dat is wat jij ook moet doen. Ik hoop dat je op een plaats bent, waar de gelovigen als gemeente samenkomen. Hoe je kunt ontdekken of je op de juiste plaats en op de juiste wijze samenkomt, heb je in de voorgaande hoofdstukken kunnen leren. In de 1Ko 14:26-40 komen daar nog een paar kenmerken bij. Onderzoek of je (nog steeds) op de juiste plaats bent ook aan de hand van de verzen die je nu voor je hebt.

Paulus stelt het geval voor onze aandacht dat de hele gemeente op één plaats –niet versplinterd in talloze kerken en groepen – is samengekomen en dat allen bezig zijn in talen te spreken. De deur zit kennelijk niet op slot, want er kunnen zomaar onkundigen of ongelovigen, mensen van de straat, binnenstappen. Wanneer die daar binnenkomen en ze horen al die verschillende talen waar ze niets van snappen, dan kun je je voorstellen dat ze zich achter de oren krabben en zich afvragen in wat voor wanordelijk gezelschap ze zich nu bevinden. Er is voor hen immers geen touw aan vast te knopen. Ze hebben er letterlijk geen boodschap aan, want ze verstaan niets van wat er wordt gezegd.

1Ko 14:24. Weer komt nu het grote contrast met het profeteren. Paulus komt vervolgens met het geval dat allen profeteren. Dat gebeurt niet door allen tegelijk, maar volgens 1Ko 14:31 “een voor een”. Als in zo’n geval een ongelovige of onkundige de samenkomst binnenkomt, is de uitwerking totaal anders. Ik heb er al op gewezen wat profeteren is: het spreken “als uitspraken van God” (1Pt 4:11a).

1Ko 14:25. Als dat gebeurt, kan het niet anders of de bezoeker voelt de tegenwoordigheid van God en voelt zich persoonlijk aangesproken. In een vorig stukje is al gewezen op Johannes 4, op het gesprek van de Heer Jezus met de Samaritaanse vrouw (Jh 4:19).

Wat zou het geweldig zijn als de samenkomsten van de gelovigen zo zouden zijn, dat zulke dingen kunnen gebeuren. Voorwaarde is dat we geestelijk gezind zijn en een leven hebben in gemeenschap met God en met de Heer Jezus. Profeteren is immers het spreken vanuit de tegenwoordigheid van God. Dan zullen we in de eerste plaats in ons leven laten zien dat we rekening houden met Zijn wil. We zullen Hem gehoorzaam willen zijn in alle dingen van ons dagelijkse leven.

Het is natuurlijk ondenkbaar dat wij in ons dagelijkse leven er maar een beetje op los leven, zonder met God en Zijn wil rekening te houden, om dan in de samenkomst ineens geestelijk te worden. Iemand kan in de samenkomst niet méér zijn dan hij in zijn dagelijkse leven is. Volmaakt is nog niemand, maar wie met de Heer wil leven, zal zijn struikelingen erkennen zodat de gemeenschap met de Vader en de Zoon snel hersteld is.

Een gezelschap van christenen dat op die manier met God en de Heer Jezus leeft, zal in zijn plaatselijke samenkomsten de dingen kunnen meemaken die hier beschreven worden. Als het jouw verlangen is om dit mee te maken, kun je niets beters doen dan ervoor te zorgen zelf dicht bij de Heer Jezus te blijven en vol te zijn van Hém.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:20-25.

Verwerking: Hoe beleef jij de samenkomst waarin geprofeteerd wordt?

Copyright information for DutKingComments