1 Corinthians 15:3-8

Het evangelie van de behoudenis

Het hoofdstuk dat je nu voor je hebt, is het langste van de brief. Net als in de vorige hoofdstukken gaat Paulus hier in op iets dat bij de Korinthiërs gecorrigeerd moet worden. Deze keer betreft het niet een verkeerde praktijk, maar een verkeerde leer. Niet dat praktijk en leer van elkaar te scheiden zijn. Je zult zien dat met een verkeerde leer bijna altijd een verkeerde praktijk samengaat. In positief opzicht is dat ook zo. Wanneer je je met de gezonde leer van de Bijbel bezighoudt, zal dat een gezond, evenwichtig christelijk leven tot gevolg hebben.

De verkeerde leer waarom het in dit geval gaat, heeft te maken met de opstanding van de doden. Er zijn mensen die verkondigen dat er geen opstanding van de doden is (1Ko 15:12). Wat de gevolgen van deze dwaling zijn, doet Paulus in dit hoofdstuk duidelijk uit de doeken. Zoals dat vaak het geval is, gebruikt hij ook hier de verkeerde leer die gepredikt wordt om je veel te vertellen over Christus. Hij laat zien welke gevolgen een bepaalde leugenachtige leer heeft voor de Persoon van Christus.

Daar kun je van leren. Wanneer je te maken krijgt met mensen die je iets willen laten geloven waarvan je niet weet of het in overeenstemming is met de Bijbel, kun je je het beste afvragen welke gevolgen die leer heeft voor de Persoon en het werk van de Heer Jezus.

Wat Paulus tevens doet, is laten zien wat de waarheid van God is, hoe je het werkelijk moet zien. Hij gebruikt de gelegenheid om de gelovigen verder te onderwijzen over het onderwerp dat door de vijand wordt aangevallen. Met betrekking tot de opstanding gaat hij zelfs een verborgenheid bekendmaken (1Ko 15:51-55). Zodoende wordt dit hoofdstuk een mooi en indrukwekkend hoofdstuk.

1Ko 15:1. Voordat Paulus in bijzonderheden over de opstanding gaat spreken, houdt hij de Korinthiërs in de eerste verzen op eenvoudige en indringende wijze nog eens het evangelie voor. Hij heeft het hun verkondigd, maar het is nodig het hun nog een keer bekend te maken. Het lijkt erop dat ze het vergeten zijn, misschien omdat ze onder de invloed zijn gekomen van dwaalleraren die hen op een dwaalweg hebben gebracht over het feit van de opstanding. Daarom laat hij direct aan het begin zien dat zij hun behoudenis op het spel zetten als zij deze dwaling geloven. Hij zegt het met opzet zó, om daardoor de ernst van de dwaling aan te geven en wat je riskeert als je die dwaling gaat volgen.

Het is een zekerheid dat gelovigen niet verloren kunnen gaan. De Heer Jezus geeft daarvoor de absolute garantie (Jh 10:28-29). Deze garantie ligt bij Hem, Hij garandeert het. Paulus heeft het hier echter niet over wat de Heer Jezus doet, maar over de verantwoordelijkheid van de gelovige. Dat moet je goed onderscheiden. Er zijn meerdere teksten die dat onderscheid maken.

Lees bijvoorbeeld eens Kolossenzen 1:22-23. Daar lees je wat God doet (Ko 1:22) en wat de gelovige moet doen (Ko 1:23). Zie je dat dit laatste vers begint met “als”? In zinnen die met dit woord ‘als’ beginnen, gaat het vaak over de verantwoordelijkheid van de gelovige. Een ander voorbeeld lees je in Hebreeën 3 (Hb 3:6).

1Ko 15:2. Het woord “als” tref je ook in dit vers aan. Het is niet bedoeld om je aan het twijfelen te brengen wat je behoudenis betreft. De bedoeling ervan is je aan te spreken op je belijdenis. Heb je je echt bekeerd en heb je het evangelie, de blijde boodschap van God, echt aangenomen? Sta je daarin, zonder te twijfelen? Weet je zeker dat je erdoor behouden zult worden, dat wil zeggen, dat je eenmaal de hemel zult binnengaan? Zo spreekt Paulus de Korinthiërs toe.

Hij heeft aan deze diep verloren zondaars het evangelie, de blijde boodschap van God, verkondigd. Hij heeft gezien dat ze die blijde boodschap hebben aangenomen. Hij weet dat ze erin staan, dat ze vastigheid hebben gekregen en niet meer heen en weer gedreven worden door hun begeerten. Hij weet dat ze daardoor veilig het einddoel zullen bereiken. Maar … zij moeten bewijzen dat het echt is doordat ze vasthouden aan wat ze van Paulus hebben gehoord.

Dat geldt ook voor jou en mij. Jij kunt maar op één manier tonen dat je belijdenis echt is, puur, en dat is door te laten zien dat je vasthoudt aan het Woord van God. Anders heb je “tevergeefs” geloofd. ‘Tevergeefs’ wil zeggen dat je geloof dan leeg, inhoudsloos, is.

1Ko 15:3. Om hen nog eens goed van de inhoud en de waarde van het evangelie te doordringen wijst hij in de eerste plaats op de manier waarop hij het hun heeft gebracht. Hij heeft hun niets anders verteld dan wat hijzelf direct van de Heer heeft ontvangen. Hij heeft het van niemand anders gehoord, zodat misverstand uitgesloten is. In de tweede plaats kunnen zij de inhoud van het evangelie controleren, want het is “naar de Schriften”. In de Schrift staat te lezen over het werk van Christus.

Paulus doet er alles aan om de juistheid van het evangelie dat zij hebben gehoord zeker te stellen. Ik ben maar wat blij dat hij het zo duidelijk zegt. Er is geen twijfel mogelijk over de inhoud van het evangelie. Het gaat om Christus en wat er met Hem is gebeurd. Doordat er twee keer “naar de Schriften” staat, kun je zeggen dat het evangelie op deze twee pijlers rust. Neem je er één van weg, dan houd je geen evangelie over.

De eerste pijler is “dat Christus voor onze zonden gestorven is”. De dood van Christus was nodig omdat wij gezondigd hebben. Om ons te kunnen verlossen van onze zonden moest Hij sterven in onze plaats, terwijl Hij onze zonden op Zich nam. God heeft onze zonden geoordeeld in Hem.

1Ko 15:4. Als dit het enige zou zijn, zouden wij nooit hebben geweten, of God ook echt tevreden was met wat Zijn Zoon heeft gedaan. Daarom was het nodig dat Hij de Heer Jezus opwekte uit de doden als het bewijs dat Zijn werk volkomen volbracht is en door Hem is aanvaard.

De tweede keer dat er “naar de Schriften” gezegd wordt, volgt op: “Dat Hij is begraven, en dat Hij op de derde dag is opgewekt.” De begrafenis én de opwekking worden in één adem genoemd. Daarin ligt een geweldige troost bij elke begrafenis van een gelovige. De begrafenis vindt plaats met het oog op de opstanding. Wie iemand heeft moeten begraven van wie hij veel heeft gehouden, mag weten dat er een weerzien is. Dat zal gebeuren bij de opstanding. Het zal dan allemaal veel mooier zijn dan op aarde. Hóe dat zal zijn, wordt vanaf 1Ko 15:42 duidelijk gemaakt.

Uit het hele hoofdstuk blijkt hoe belangrijk het geloof in de lichamelijke opstanding is. Ook het boek Handelingen getuigt daarvan. Wanneer er in Handelingen 1 een nieuwe apostel moet worden aangesteld in de plaats van Judas, de verrader van de Heer Jezus, moet de te kiezen apostel kunnen getuigen van “Zijn opstanding” (Hd 1:21-23), dat is de opstanding van Christus. In de toespraken van Petrus en ook in enkele toespraken van Paulus wordt de opstanding vermeld (Hd 2:31; Hd 3:15; Hd 4:2; 10; Hd 5:30; Hd 10:40; Hd 13:30; Hd 17:31). Geloof in de opstanding maakt een wezenlijk deel uit van het christelijk geloof. Wie niet in de opstanding gelooft, kan zich wel christen noemen, maar is geen kind van God.

Nu kan het gebeuren dat je mensen hoort spreken over de opstanding, maar dat ze daar iets totaal anders mee bedoelen dan wat je in dit hoofdstuk leert. Zij bedoelen daarmee een reïncarnatie, dat is een opnieuw verschijnen in deze wereld nadat men gestorven is, maar dan in een andere gedaante. Mensen die in deze leugen geloven, tref je helaas steeds meer aan. Je kunt hier maar één ding tegenoverstellen en dat is hun voorhouden wat Paulus hier over de opstanding zegt. Dat is de waarheid waardoor de leugen ontmaskerd wordt.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 15:1-4.

Verwerking: Wat is het belang van de opstanding?

De opstanding van Christus

1Ko 15:5-7. Om het feit van de opstanding van de Heer Jezus te onderbouwen roept Paulus een aantal getuigen op, van wie er zelfs nog in leven zijn als hij deze brief schrijft. Het is een feit dat door de Korinthiërs te controleren is. Christus is na Zijn opstanding nooit meer door ongelovigen gezien; daarover vinden we althans geen berichten in de Bijbel. Overal waar over Zijn verschijning na Zijn opstanding wordt gesproken, is dat aan gelovigen.

De Heilige Geest laat Paulus niet alle getuigen noemen. Zo wordt er voorbijgegaan aan Maria Magdalena (Jh 20:11-18) en aan de Emmaüsgangers (Lk 24:13-27). De getuigen die genoemd worden, zijn om zo te zeggen geselecteerd vanwege óf hun persoonlijke bekendheid, zoals Kefas, dat is Petrus, óf hun aantal – twaalf en vijfhonderd tegelijk –, óf hun speciale plaats, zoals Jakobus en alle apostelen. Daardoor wordt elke twijfel aan de lichamelijke opstanding van Christus weggenomen.

1Ko 15:8. Ten slotte noemt Paulus zichzelf. Aan hem is de Heer op een bijzondere manier verschenen. De andere getuigen hebben de Heer gezien tijdens de veertig dagen dat Hij na Zijn opstanding nog op aarde is geweest (Hd 1:3), maar aan Paulus is de Heer verschenen nadat Hij is teruggegaan naar de hemel. Over deze gebeurtenis lees je in Handelingen 9 (Hd 9:1-9). Op dat moment vindt dan ook zijn bekering plaats. Zodoende is hij te laat wedergeboren om de Heer hier op aarde als de Opgestane te kunnen zien. Daarom noemt Paulus zich hier “een misgeboorte”.

1Ko 15:9. Als hij daarover schrijft en weer terugdenkt aan de omstandigheden waarin hij toen verkeerde, komt hij opnieuw onder de indruk van de genade van God. Hij kan niet alleen verstandelijk over de waarheid van God spreken. Zijn hart ligt erin. En als hij dan weer ziet waarmee hij bezig was, vernedert hij zich diep voor God. Hij is zijn verleden niet vergeten. Hij is een vervolger van de gemeente van God geweest. Hij noemt zichzelf in 1 Timotheüs 1 “de voornaamste” van de zondaars (1Tm 1:15). Hij praat zichzelf niet schoon, maar geeft onomwonden toe hoe groot zijn misdaden zijn geweest. Hij doet dat niet vanuit een soort eerzucht, om te laten zien hoe erg het wel met hem gesteld was. Nee, hij doet dat om des te meer de genade van God te laten uitkomen.

Het is geen nederige hoogmoed als hij zichzelf hier “de geringste van de apostelen” noemt. Het is geen verkapte vorm van zelfverheerlijking, als hij van zichzelf zegt dat hij het “niet waard” is “een apostel” genoemd te worden. Hij meent tot in het diepst van zijn ziel wat hij zegt omdat hij onder de indruk is gekomen van de genade van God.

Je kunt hier leren op welke schitterende manier jij je met de waarheid van God kunt bezighouden. Over welke waarheid we ook in de Bijbel lezen, het is altijd Gods bedoeling dat de Heer Jezus er groter door wordt en wij kleiner. Johannes de doper heeft het goed begrepen als hij zegt: “Hij moet meer, maar ik minder worden” (Jh 3:30). Dat kun je elkaar niet geven, dat moet een verlangen van je hart zijn. Als dat in je hart is, komt die bewondering voor Gods genade telkens meer naar voren als je iets in Zijn Woord leest. Je neemt dan de juiste plaats voor God in, zodat Hij je kan gebruiken, want op die manier ben je van waarde voor Hem.

1Ko 15:10. Daardoor kan Paulus zeggen dat de genade van God hem heeft gemaakt tot wat hij is. Het is mooi om te zien hoe hij enerzijds zich ervan bewust is dat alles genade is en dat de mens niets is en anderzijds hoe juist het bewustzijn van die genade hem tot grote activiteit aanzet. Hij is met inzet van al zijn krachten aan het werk voor God, zodat hij zelfs zonder enige vorm van zelfverheffing kan zeggen dat hij overvloediger gearbeid heeft dan zij allen. Ook dat schrijft hij niet op zijn eigen rekening, maar rekent dat helemaal toe aan de genade van God die met hem is geweest.

Hij zegt achtereenvolgens:

1. Ik ben niets;

2. wat ik ben, ben ik door genade;

3. daarom heb ik harder gewerkt dan wie ook;

4. maar ook dat harde werken heb ik alleen kunnen doen omdat Gods genade mij daarvoor de kracht heeft gegeven.

God wil jou leren deze dingen na te zeggen. Niet als een uit het hoofd geleerd lesje, maar door je te oefenen in de praktijk van elke dag.

1Ko 15:11. Het resultaat zal zijn dat Hij alle eer krijgt van de ‘prediking’ die er van jouw leven uitgaat. Dat houdt Paulus de Korinthiërs hier voor. Hij is persoonlijk diep doordrongen van de genade die hem is bewezen bij zijn bekering en tijdens zijn leven erna, net als de andere apostelen. Zó hebben zij het evangelie gepredikt en zó hebben de Korinthiërs het geloofd.

Als wij diep doordrongen zijn van de genade van God die Hij ons bij onze bekering heeft bewezen en die Hij ons nog elke dag bewijst, zullen wij in staat zijn te prediken zoals Paulus en de anderen dat hebben gedaan. Niet dat wij Paulus kunnen evenaren, maar de inhoud en de kracht van onze prediking komen dan van de Bron waaruit ook Paulus put.

1Ko 15:12-19. Op een eenvoudige manier wordt in deze verzen aangetoond hoe verstrekkend de gevolgen van de loochening van de opstanding zijn. Wanneer je rustig deze verzen doorleest, voel je de kracht van het betoog van de apostel aan. Het is allemaal even helder en klaar.

Paulus zegt als het ware: ‘Korinthiërs, jullie moeten even doordenken wat het wil zeggen als jullie niet meer in de opstanding van doden geloven. Luister goed: Als er geen doden opstaan, is ook Christus niet opgewekt; en als Christus niet is opgewekt, heeft jullie geloof geen enkel nut, want jullie zijn dan nog in je zonden. En wij zijn dan valse getuigen geweest, want wij hebben jullie maar wat op de mouw gespeld in onze prediking. En degenen die al ontslapen zijn, zijn verloren.

Wat zijn we een stelletje grote sufferds als wij alleen in dit leven onze hoop op Christus zouden stellen. Dat zou betekenen dat wij in dit leven afstand doen van de pleziertjes en genoegens van de wereld en in plaats daarvan beproevingen meemaken, terwijl er niets tegenover staat in het hiernamaals. Wij zijn dan de ellendigste van alle mensen. Nu hebben we niets en straks hebben we niets. Alles voor niets.’

De Korinthiërs bedoelen dat allemaal niet zo, maar Paulus toont aan dat dit de gevolgen zijn van wat sommigen onder hen zeggen. Juist de opwekking van de Heer Jezus door God is het zekere bewijs dat alle zonden van alle gelovigen zijn weggedaan.

Je ziet hier ook hoe onafscheidelijk Christus met de gelovigen verbonden is. Wat voor de gelovigen geldt, geldt ook voor Christus. Worden de gelovigen niet opgewekt? Dan is ook Christus niet opgewekt!

Ik heb er al in de inleiding op dit hoofdstuk op gewezen, maar het is goed om het te herhalen, dat Paulus ons hier een goede methode aan de hand doet om een dwaalleer te ontmaskeren. Die methode is: Ga na wat de gevolgen van een bepaalde leer zijn voor Christus en Zijn werk.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 15:5-19.

Verwerking: Wat betekent voor jou de genade van God?

Copyright information for DutKingComments