1 Corinthians 15:5-8

De opstanding van Christus

1Ko 15:5-7. Om het feit van de opstanding van de Heer Jezus te onderbouwen roept Paulus een aantal getuigen op, van wie er zelfs nog in leven zijn als hij deze brief schrijft. Het is een feit dat door de Korinthiërs te controleren is. Christus is na Zijn opstanding nooit meer door ongelovigen gezien; daarover vinden we althans geen berichten in de Bijbel. Overal waar over Zijn verschijning na Zijn opstanding wordt gesproken, is dat aan gelovigen.

De Heilige Geest laat Paulus niet alle getuigen noemen. Zo wordt er voorbijgegaan aan Maria Magdalena (Jh 20:11-18) en aan de Emmaüsgangers (Lk 24:13-27). De getuigen die genoemd worden, zijn om zo te zeggen geselecteerd vanwege óf hun persoonlijke bekendheid, zoals Kefas, dat is Petrus, óf hun aantal – twaalf en vijfhonderd tegelijk –, óf hun speciale plaats, zoals Jakobus en alle apostelen. Daardoor wordt elke twijfel aan de lichamelijke opstanding van Christus weggenomen.

1Ko 15:8. Ten slotte noemt Paulus zichzelf. Aan hem is de Heer op een bijzondere manier verschenen. De andere getuigen hebben de Heer gezien tijdens de veertig dagen dat Hij na Zijn opstanding nog op aarde is geweest (Hd 1:3), maar aan Paulus is de Heer verschenen nadat Hij is teruggegaan naar de hemel. Over deze gebeurtenis lees je in Handelingen 9 (Hd 9:1-9). Op dat moment vindt dan ook zijn bekering plaats. Zodoende is hij te laat wedergeboren om de Heer hier op aarde als de Opgestane te kunnen zien. Daarom noemt Paulus zich hier “een misgeboorte”.

1Ko 15:9. Als hij daarover schrijft en weer terugdenkt aan de omstandigheden waarin hij toen verkeerde, komt hij opnieuw onder de indruk van de genade van God. Hij kan niet alleen verstandelijk over de waarheid van God spreken. Zijn hart ligt erin. En als hij dan weer ziet waarmee hij bezig was, vernedert hij zich diep voor God. Hij is zijn verleden niet vergeten. Hij is een vervolger van de gemeente van God geweest. Hij noemt zichzelf in 1 Timotheüs 1 “de voornaamste” van de zondaars (1Tm 1:15). Hij praat zichzelf niet schoon, maar geeft onomwonden toe hoe groot zijn misdaden zijn geweest. Hij doet dat niet vanuit een soort eerzucht, om te laten zien hoe erg het wel met hem gesteld was. Nee, hij doet dat om des te meer de genade van God te laten uitkomen.

Het is geen nederige hoogmoed als hij zichzelf hier “de geringste van de apostelen” noemt. Het is geen verkapte vorm van zelfverheerlijking, als hij van zichzelf zegt dat hij het “niet waard” is “een apostel” genoemd te worden. Hij meent tot in het diepst van zijn ziel wat hij zegt omdat hij onder de indruk is gekomen van de genade van God.

Je kunt hier leren op welke schitterende manier jij je met de waarheid van God kunt bezighouden. Over welke waarheid we ook in de Bijbel lezen, het is altijd Gods bedoeling dat de Heer Jezus er groter door wordt en wij kleiner. Johannes de doper heeft het goed begrepen als hij zegt: “Hij moet meer, maar ik minder worden” (Jh 3:30). Dat kun je elkaar niet geven, dat moet een verlangen van je hart zijn. Als dat in je hart is, komt die bewondering voor Gods genade telkens meer naar voren als je iets in Zijn Woord leest. Je neemt dan de juiste plaats voor God in, zodat Hij je kan gebruiken, want op die manier ben je van waarde voor Hem.

1Ko 15:10. Daardoor kan Paulus zeggen dat de genade van God hem heeft gemaakt tot wat hij is. Het is mooi om te zien hoe hij enerzijds zich ervan bewust is dat alles genade is en dat de mens niets is en anderzijds hoe juist het bewustzijn van die genade hem tot grote activiteit aanzet. Hij is met inzet van al zijn krachten aan het werk voor God, zodat hij zelfs zonder enige vorm van zelfverheffing kan zeggen dat hij overvloediger gearbeid heeft dan zij allen. Ook dat schrijft hij niet op zijn eigen rekening, maar rekent dat helemaal toe aan de genade van God die met hem is geweest.

Hij zegt achtereenvolgens:

1. Ik ben niets;

2. wat ik ben, ben ik door genade;

3. daarom heb ik harder gewerkt dan wie ook;

4. maar ook dat harde werken heb ik alleen kunnen doen omdat Gods genade mij daarvoor de kracht heeft gegeven.

God wil jou leren deze dingen na te zeggen. Niet als een uit het hoofd geleerd lesje, maar door je te oefenen in de praktijk van elke dag.

1Ko 15:11. Het resultaat zal zijn dat Hij alle eer krijgt van de ‘prediking’ die er van jouw leven uitgaat. Dat houdt Paulus de Korinthiërs hier voor. Hij is persoonlijk diep doordrongen van de genade die hem is bewezen bij zijn bekering en tijdens zijn leven erna, net als de andere apostelen. Zó hebben zij het evangelie gepredikt en zó hebben de Korinthiërs het geloofd.

Als wij diep doordrongen zijn van de genade van God die Hij ons bij onze bekering heeft bewezen en die Hij ons nog elke dag bewijst, zullen wij in staat zijn te prediken zoals Paulus en de anderen dat hebben gedaan. Niet dat wij Paulus kunnen evenaren, maar de inhoud en de kracht van onze prediking komen dan van de Bron waaruit ook Paulus put.

1Ko 15:12-19. Op een eenvoudige manier wordt in deze verzen aangetoond hoe verstrekkend de gevolgen van de loochening van de opstanding zijn. Wanneer je rustig deze verzen doorleest, voel je de kracht van het betoog van de apostel aan. Het is allemaal even helder en klaar.

Paulus zegt als het ware: ‘Korinthiërs, jullie moeten even doordenken wat het wil zeggen als jullie niet meer in de opstanding van doden geloven. Luister goed: Als er geen doden opstaan, is ook Christus niet opgewekt; en als Christus niet is opgewekt, heeft jullie geloof geen enkel nut, want jullie zijn dan nog in je zonden. En wij zijn dan valse getuigen geweest, want wij hebben jullie maar wat op de mouw gespeld in onze prediking. En degenen die al ontslapen zijn, zijn verloren.

Wat zijn we een stelletje grote sufferds als wij alleen in dit leven onze hoop op Christus zouden stellen. Dat zou betekenen dat wij in dit leven afstand doen van de pleziertjes en genoegens van de wereld en in plaats daarvan beproevingen meemaken, terwijl er niets tegenover staat in het hiernamaals. Wij zijn dan de ellendigste van alle mensen. Nu hebben we niets en straks hebben we niets. Alles voor niets.’

De Korinthiërs bedoelen dat allemaal niet zo, maar Paulus toont aan dat dit de gevolgen zijn van wat sommigen onder hen zeggen. Juist de opwekking van de Heer Jezus door God is het zekere bewijs dat alle zonden van alle gelovigen zijn weggedaan.

Je ziet hier ook hoe onafscheidelijk Christus met de gelovigen verbonden is. Wat voor de gelovigen geldt, geldt ook voor Christus. Worden de gelovigen niet opgewekt? Dan is ook Christus niet opgewekt!

Ik heb er al in de inleiding op dit hoofdstuk op gewezen, maar het is goed om het te herhalen, dat Paulus ons hier een goede methode aan de hand doet om een dwaalleer te ontmaskeren. Die methode is: Ga na wat de gevolgen van een bepaalde leer zijn voor Christus en Zijn werk.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 15:5-19.

Verwerking: Wat betekent voor jou de genade van God?

Copyright information for DutKingComments