1 Corinthians 15:52

Een verborgenheid onthuld

1Ko 15:45. Om het verschil tussen het natuurlijke en het geestelijke lichaam duidelijk te maken haalt Paulus aan wat er geschreven staat over de schepping van de eerste mens. Je ziet het, weer een keer staat er “zo staat er … geschreven”. Op elke vraag met betrekking tot het bestaan van de mens en het hiernamaals moet je het antwoord zien te vinden in de Bijbel.

Hoe wordt de eerste mens tot een levende ziel? Dat gebeurt, doordat God de adem van het leven in hem blaast. Daardoor is de mens, die door God uit de aarde is gevormd, een hoger wezen dan een dier. Door de adem van God kan de natuurlijke mens zijn bestaan op aarde hebben en kan hij met God omgang hebben. Dit is niet de manier waarop God de dieren leven geeft. God komt bij Adam en spreekt met hem en Adam spreekt met Hem. Op die manier gaat Hij niet met de dieren om. God heeft de mens zo geschapen, dat hij, om in leven te blijven, moet eten. In dat eten heeft God voorzien.

Je ziet aan de manier waarop Adam door God is geschapen, dat hij iemand is die afhankelijk is van God. Alles, zijn leven én zijn middelen van bestaan, heeft hij van God gekregen.

Hij heeft van God leven gekregen door middel van de ziel. Wat de ziel precies is, kan ik je niet uitleggen. Ik wil je wel het volgende ter overweging geven. Als je het woord ‘ziel’ in de Bijbel tegenkomt, kunnen daar verschillende dingen mee bedoeld zijn. Een daarvan is de niet-materiële zijde van de mens, dat wil zeggen iets anders dan zijn lichaam, dat je de materiële zijde van de mens zou kunnen noemen. Als het woord ‘ziel’ op deze wijze gebruikt wordt, ziet het gewoonlijk op de mens in relatie tot de aardse omstandigheden, hoe hij zich voelt en gedraagt op aarde.

Wat er met de eerste mens is gebeurd, wordt nu vergeleken met wat heeft plaatsgevonden met de laatste Adam. De Heer Jezus wordt hier “de laatste Adam” genoemd om aan te geven dat er nooit meer een volgende Adam zal zijn. Wat is nu het kenmerk van de laatste Adam? Dat Hij “tot een levendmakende geest” is geworden. De laatste Adam, de Heer Jezus, heeft niet iets van God ontvangen, maar heeft Zelf leven aan anderen gegeven. De Heer heeft dat gedaan, nadat Hij is opgestaan uit de doden.

Na Zijn opstanding blaast Hij in de discipelen en geeft hun daardoor een leven waarin de Heilige Geest kan werken (Jh 20:22). Dit lijkt op wat er gebeurt met Adam (Gn 2:7), maar het is toch anders. Door wat er met Adam gebeurt, kan hij op aarde gaan leven als een levende ziel. Door wat de laatste Adam doet, krijgen de discipelen een nieuw leven dat hen geschikt maakt om in de hemel, bij God, te komen.

1Ko 15:46. Je ziet hier ook de volgorde: eerst het natuurlijke, daarna het geestelijke. Deze volgorde kom je elke dag tegen. Een baby heeft alleen behoefte aan melk. Je kunt aan een baby niets kwijt over geestelijke zaken. Dat kan pas als iemand een zekere leeftijd heeft bereikt.

1Ko 15:47. Niet alleen is er verschil in wat Adam en de Heer Jezus geworden zijn, er is ook verschil in hun oorsprong, waar ze vandaan komen. Dit verschil is enorm. De eerste mens dankt zijn bestaan aan het stof van de aarde. Na de zondeval heeft God gezegd: “Stof bent u en u zult tot stof terugkeren” (Gn 3:19). De mens met al zijn eigenwaan is niets meer dan dat. Zonder een machtig werk van God is er ook geen hoop dat daar ooit verandering in kan komen.

Dan komt de tweede Mens. Waar komt Hij vandaan? Een nieuwe mens uit het stof van de aarde? Nee! Hij komt uit de hemel. Hij is wel Mens geworden, maar Zijn oorsprong is de hemel.

1Ko 15:48. Deze twee Adams hebben beiden hun ‘nakomelingen’. Wie bij de eerste mens, Adam, hoort, is ook stoffelijk. Wie hoort bij de laatste Adam, Die hier ”de Hemelse” wordt genoemd, is hemels. Je bent nu hemels, zoals de Heer Jezus. Dit is even wat! Je bent nog wel op aarde en hebt nog deel aan het stoffelijke, maar innerlijk hoor je bij de hemel. Innerlijk heeft er al een geweldige verandering plaatsgevonden.

1Ko 15:49. Het wachten is op de grote verandering die zal plaatsvinden bij de opstanding. Dan zullen we het beeld van de Hemelse dragen. Een paar prachtige teksten die daarvan spreken, staan in Romeinen 8 en 1 Johannes 3 (Rm 8:29; 1Jh 3:2).

1Ko 15:50. De zaken waarover het hier gaat, zijn geen zaken waar “vlees en bloed” deel aan hebben. De uitdrukking ‘vlees en bloed’ ziet op de mens als een schepsel met beperkingen, in wie sinds de zondeval de zonde woont. Daardoor is hij aan “de vergankelijkheid” onderworpen. God kan Zijn koninkrijk niet openzetten voor zulke mensen. Zij zijn door Hem niet als erfgenamen aangewezen. Het beërven van Zijn koninkrijk is weggelegd voor hen die met dé Erfgenaam, de Heer Jezus, verbonden zijn. Buiten die verbinding is er geen erfenis.

1Ko 15:51. Als Paulus bij dit punt van zijn onderwijs is aangekomen, gaat hij een verborgenheid bekendmaken. Hij heeft het de hele tijd gehad over de opstanding van de doden. Dat is iets wat ook in de tijd van het Oude Testament bekend is. Alle gelovigen in het Oude Testament zijn gestorven in het geloof dat er eenmaal een opstanding zal plaatsvinden en dat zij dan zullen ontvangen wat God heeft beloofd. In Hebreeën 11 heb je een heel hoofdstuk waarin je zulke gelovigen aantreft (Hb 11:1-40). Om aan de opstanding deel te hebben moet je wel eerst gestorven zijn.

Het bijzondere van de verborgenheid die hier wordt onthuld, is dat niet allen gestorven zullen zijn wanneer Christus komt om al Gods beloften te vervullen. Er zullen namelijk ook levende gelovigen op aarde zijn wanneer Christus terugkomt. Paulus zegt het zelfs op een manier, alsof hij erop rekent dat hij zelf niet zal ontslapen, maar het tijdens zijn leven zal meemaken. Hij heeft het over “wij, de levenden” (1Th 4:15). Hoeveel te meer kunnen wij, die nu leven, dat dan zeggen.

Wat gebeurt er dan met de levenden? Zij zullen worden veranderd. Dat is nodig, want in 1Ko 15:50 heb je gelezen dat vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven. We hebben een lichaam nodig dat bij God in de hemel kan zijn. In Filippenzen 3 staat dat de Heer Jezus bij Zijn komst “het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van Zijn heerlijkheid” (Fp 3:21).

1Ko 15:52. Het moment waarop dat zal gebeuren, is niet in een eenheid van tijd uit te drukken. Wij gebruiken allerlei woorden als wij de snelheid van een gebeurtenis willen aanduiden, bijvoorbeeld een flits, pijlsnel, een onderdeel van een seconde. Maar elke omschrijving doet tekort aan de snelheid waarmee deze verandering zal plaatsvinden. Het is in “een ondeelbaar [ogenblik], in een oogwenk”.

Het signaal dat deze gebeurtenis inluidt, is het geluid van de bazuin, de laatste wel te verstaan. Paulus zinspeelt hiermee op gebruiken in het Romeinse leger, waar de bazuin drie keer geblazen wordt. De eerste keer betekent dat er moet worden opgebroken; de tweede keer houdt in dat er moet worden opgesteld; de derde en laatste keer is het bevel om op te trekken.

Opbreken, opstellen, optrekken, zo gaat dat in de tijd van Paulus in de Romeinse legers. Zo moet het ook gaan bij ons als christenen. Ben jij al opgebroken en sta jij al opgesteld? Opbreken wil zeggen: alles losmaken wat je nog aan de wereld bindt. Opstellen wil zeggen: klaar staan voor vertrek.

Het wachten is nog op de laatste bazuin. Als die klinkt, gebeuren er in dat ondeelbare ogenblik twee dingen. Eerst worden de doden opgewekt. Zij krijgen de voorrang boven de levenden, al is het maar een moment van dat ondeelbare ogenblik. Zij blijven geen ogenblik langer in het graf dan nodig is. Wat er verder gebeurt, kun je lezen in 1 Thessalonicenzen 4 (1Th 4:15-18). Dat gedeelte gaat over dezelfde gebeurtenis. De nadruk ligt daar op de ontslapenen, terwijl hier de verandering van de levenden meer op de voorgrond staat. In elk geval is het resultaat dat wij dan altijd met de Heer zullen zijn. Wat een prachtig vooruitzicht!

Lees nog eens 1 Korinthiërs 15:46-52.

Verwerking: Welke grote veranderingen zal de komst van de Heer Jezus teweegbrengen? Zie je daarnaar uit?

Copyright information for DutKingComments