1 Corinthians 3:6-8

Geestelijk en vleselijk

1Ko 3:1. Wat Paulus graag bij de Korinthiërs zou willen doen, kan hij helaas niet doen. Hij zou graag tot hen als tot “geestelijken” hebben willen spreken. De term ‘geestelijken’ heeft niets te maken met een kerkelijke baan. Er wordt wel eens gepraat of geschreven over ‘geestelijken en leken’. ‘Geestelijken’ zijn dan mensen zoals een dominee en een pastoor. Zij hebben een opleiding gevolgd en zijn voor een examen geslaagd waardoor ze in hun eigen kerk aangesteld zijn geworden als ‘geestelijke’. Alle andere leden van die kerk zijn de ‘leken’. Dat zijn de mensen die geen officiële opleiding in de theologie (= godgeleerdheid) hebben gehad.

God heeft zo’n onderscheid nooit bedoeld. Even voor de goede orde: ik zeg niet dat alle dominees en pastoors ongelovigen zijn. Ik weet van sommigen dat ze de Heer Jezus van harte liefhebben. Het gaat mij om hun ‘beroep’ als ‘geestelijke’. Dat is iets wat de Bijbel niet kent.

Nu lees je in 1Ko 3:1 over “geestelijken” en “vleselijken”. In beide gevallen worden hier gelovigen mee bedoeld. In het vorige hoofdstuk is sprake van de “natuurlijke mens” (1Ko 2:14). ‘Natuurlijke mensen’ zijn ongelovigen. We hebben dus niet alleen te maken met een onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen, maar ook met een onderscheid tussen gelovigen onderling. Om dit laatste gaat het hier.

Het kan zijn dat je dit onderscheid al hebt ontdekt. Het kan ook zijn dat voor jou alle gelovigen nog mensen zijn die ‘uiteraard’ de Heer Jezus van harte liefhebben en Hem dienen. Wat je mogelijk ook nog moet ontdekken, is dat jijzelf ook van het ene op het andere moment van iemand die geestelijk is, kunt veranderen in iemand die vleselijk is. Daarom is wat Paulus hier zegt belangrijk om goed tot je te laten doordringen.

Het gaat bij geestelijk of vleselijk om jouw levensinstelling als gelovige. Geestelijk ben je, wanneer de Heilige Geest je leven kan leiden en je hart en ‘denken’ (1Ko 2:16) kan richten op de Heer Jezus. Dan wil je graag alle dingen in je leven tot eer van God doen. Je kunt iets verkeerds doen, maar dat zul je dan vlug weer in orde willen maken. Je bent echter vleselijk, wanneer je jezelf belangrijk vindt, of je vindt belangrijk wat andere mensen van je denken. Je staat zelf in het middelpunt en niet Christus.

Je hoeft echt niet duidelijk in de zonde te gaan leven om vleselijk te zijn. Vleselijk zijn sluipt gemakkelijk binnen in je christen-zijn. Het vervolg van dit hoofdstuk maakt dat wel duidelijk.

Wie vleselijk is, lijkt op een klein kind. Een klein kind is nog erg beperkt van begrip. Als grote mensen met elkaar praten, hoort hij wel de woorden, maar hij begrijpt niet waar het over gaat.

1Ko 3:2. Kleine kinderen moet je op hun eigen niveau benaderen. Zo kan Paulus aan de Korinthiërs over de Persoon van Christus niet veel meer kwijt dan alleen dat Hij gekruisigd is (1Ko 2:2). Hij kan met hen niet over Gods wijsheid spreken, want zij behoren niet tot de volmaakten (= volgroeide of volwassen christenen). Kijk nog maar eens naar het stukje van 1 Korinthiërs 2:6. Ze kunnen alleen nog maar melk verdragen. Melk is echte babyvoeding. Het vaste voedsel is voor de volwassenen.

In Hebreeën 5 vind je hetzelfde (Hb 5:11-14). Daar zijn de gelovigen al langer bekeerd, maar ze hebben geen vooruitgang geboekt in hun geloofsleven. De schrijver van de brief aan de Hebreeën moet hen daarover vermanen. Dat kan ook gemakkelijk bij jou gebeuren. In het begin gaat het goed. Je bent enthousiast, je leest graag in de Bijbel, maar na verloop van tijd merk je dat de vaart er wat uit is. Dan moet je weer met de eenvoudige dingen van de Bijbel worden gevoed, want de diepere waarheden gaan aan je voorbij.

1Ko 3:3-4. In het geval van de Korinthiërs kunnen de diepere waarheden van de Bijbel niet aan hen worden verteld omdat ze nog steeds “vleselijk” zijn. Als bewijs daarvan wordt hun voorgehouden dat ze jaloers zijn en dat er twist onder hen is. Paulus zegt er zelfs bij dat ze “naar [de] mens” wandelen. Hij bedoelt gewoon te zeggen dat ze zich gedragen als de mensen van de wereld. Dat is niet mis. Hun indeling in groepjes met elk hun favoriete leider is puur menselijk.

Zo gaat men in de wereld te werk. In de politiek of in de sport kiest ieder voor de persoon, partij of club die hem het meest aanspreekt. De anderen worden afgekraakt. Jaloersheid en ruzie zijn aan de orde van de dag. Supporters van voetbalclubs gaan elkaar te lijf met kettingen, knuppels en messen. Politici breken elkaar in woorden af in openbare debatten om zichzelf te presenteren en zich van de steun van hun achterban te verzekeren. Zo moet het in de gemeente van God niet zijn. Ieder heeft daar zijn of haar eigen plaats en taak.

1Ko 3:5-7. Paulus noemt zichzelf en Apollos alleen maar “dienstknechten” door wie ze tot geloof gekomen zijn. Gelukkig dat ze tot geloof gekomen zijn. Maar ze zijn toch niet tot het geloof in Apollos of Paulus gekomen? Het is toch tot geloof in God? Iedere dienaar heeft zijn eigen aandeel in het werk dat God in de harten van de Korinthiërs heeft gedaan.

Ik weet niet hoe jij tot geloof gekomen bent. Misschien heeft God daar meerdere gelovigen voor gebruikt. Je zult al die mensen daar heel dankbaar voor zijn en dat is goed. Maar pas ervoor op dat je hen niet gaat vereren of hen achterna gaat lopen. De echte dienaar van God zal het niet fijn vinden als hij op een voetstuk wordt geplaatst. Hij zal alle hulde, roem en eer alleen aan God willen geven, want Hij heeft de groei gegeven. Zo praat Paulus hier. Zo spreekt ook Petrus in Handelingen 10 (Hd 10:25-26). In Openbaring 19 lees je dat ook een engel geen aanbidding van ons wil en mag hebben (Op 19:10). De Enige Die aanbidding toekomt, is God.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 3:1-7.

Verwerking: Hoe herken jij bij jezelf of je geestelijk of vleselijk bezig bent?

Bouwen op het fundament

1Ko 3:8. Iedere gelovige, jij ook, is een dienaar. Een dienaar is iemand die zijn opdrachten van hogerhand krijgt. Er is iemand die boven hem staat. God staat boven al Zijn dienaren en Hij zegt tegen ieder wat hij moet doen. Het gaat om Zijn werk en alle dienaren moeten zich daarvan bewust zijn. Als iedereen zijn eigen gang gaat, komt er van Gods werk niets terecht. De dienaren moeten een zijn. Ze moeten elkaar niet tegenwerken, niet ieder een eigen publiek erop nahouden, maar juist met elkaar meewerken, samenwerken.

1Ko 3:9. De eenheid in de dienst voor God is belangrijk. God zal weten te belonen hoe ieder zich daarin heeft gedragen. Als er staat dat wij “Gods” medearbeiders zijn, wil dat zeggen dat wij medearbeiders zijn van elkaar en dat wij samen dienaren zijn van God. Het wil niet zeggen dat jij samen met God een bepaald werk doet. Nee, Hij staat boven jou en samen met anderen mag jij voor Hem bezig zijn. Dit betekent dat jij je niet moet richten op wat mensen of partijen van jou verwachten of jou opdragen. In dat geval zoek je niet de belangen van God en Zijn werk, maar de belangen van mensen en kom je in conflict met je medearbeiders. De eenheid is op die manier binnen de kortste keren zoek.

In dit vers lees je vlak naast elkaar over een “akker” en een “gebouw”. Dat zijn toch twee heel verschillende dingen die je niet met elkaar kunt verwisselen? Ja, dat is zo, maar Paulus gaat hier van het ene beeld over op het andere beeld. Beide beelden stellen namelijk een terrein voor waarop of waarin Gods medearbeiders werken.

Een ‘akker’ is een terrein waarop de arbeider bezig is met het doel om daar vrucht van te krijgen. God wil graag vrucht ontvangen. Wat Paulus hier nu zegt, is dat de gelovigen in Korinthe samen die akker zijn. Dat geldt ook voor alle plaatsen waar gelovigen samenkomen – denk nog maar eens aan de eerste verzen van deze brief (1Ko 1:1-2). God wil graag uit het leven van alle gelovigen samen de eer ontvangen die Hij waard is.

Bij Gods ‘gebouw’ gaat het ook om de gelovigen als geheel. Zij vormen samen Gods gebouw. Als je aan een gebouw denkt, denk je aan wonen. God woont in de gemeente. Verderop in dit hoofdstuk wordt dat zo gezegd (1Ko 3:16). Ook andere zaken die met een gebouw te maken hebben, worden genoemd. Zo heb je een fundament nodig. Ook zijn er bouwmaterialen en bouwers nodig.

1Ko 3:10-11. Eerst het fundament. Dat is door Paulus gelegd. Hij beroemt zich daar niet op. Hij zegt dat hij dat fundament heeft gelegd “naar de genade die mij gegeven is”. De eer hiervan gaat naar God. Het fundament is dan ook niet iets wat hijzelf heeft uitgevonden. Het fundament “is Jezus Christus”. Als “een wijs bouwmeester” heeft Paulus Hem en niets anders in de prediking aan de Korinthiërs voorgesteld. Een ander fundament is er niet.

1Ko 3:12. Nu moet er gebouwd worden. ‘Maar’, zo waarschuwt Paulus, ‘kijk wel uit met wat voor soort materiaal je bouwt.’ De zes bouwstoffen die hij noemt, vallen in twee groepen uiteen. De eerste groep bevat drie edele materialen. Zij kunnen een vuurproef doorstaan. De tweede groep bevat drie materialen die door het vuur worden verteerd en daarom voor een goed gebouw waardeloos zijn. Het hangt van de instelling van de bouwer af met welk materiaal hij tevreden is.

Ik heb al gezegd: het is beeldspraak. Deze dingen stellen iets voor waar een geestelijke les uit te trekken valt. Zoals je weet, vormen de gelovigen samen de gemeente van God. De gemeente van God wordt in de Bijbel vergeleken met een bruid, een lichaam en ook met een huis. Over bruid en lichaam zullen we het nog hebben. Hier gaat het om de gemeente als huis. Dat is een iets moeilijker beeld dan lichaam of bruid omdat je de gemeente als huis vanuit twee gezichtshoeken kunt bekijken.

Je leest namelijk in de Bijbel over de gemeente als een huis dat door God wordt gebouwd en als een huis dat door mensen wordt gebouwd. Wanneer het gaat om een huis dat door God wordt gebouwd, denk je dan dat God materialen gebruikt die door vuur zullen vergaan? Dat is onmogelijk. Als God aan het huis bouwt, gebruikt Hij alleen goed materiaal. Over de gemeente als een huis dat Gód bouwt, wordt in andere gedeelten van Gods Woord gesproken (Mt 16:18; Ef 2:20-22; 1Pt 2:4-5).

Je leest in de Bijbel ook over de gemeente als een huis dat door mensen wordt gebouwd. Zo wordt het hier naar voren gebracht: “Laat ieder uitkijken hoe hij erop bouwt.” En dan is het mogelijk dat er verkeerd materiaal wordt gebruikt, materiaal dat in het vuur geen stand houdt.

Misschien voel je al een beetje aan wat het materiaal voorstelt. Goud, zilver en kostbare stenen stellen gelovigen voor, en hout, hooi en stro stellen ongelovigen voor.

Hoe moet je je de bouw nu voorstellen? Je kunt dat als volgt doen. Het evangelie wordt verkondigd. Mensen worden aangesproken. Er zijn mensen die hun schuld voor God erkennen. De prediker is ervan overtuigd dat ze oprecht zijn en aanvaardt hen als christen. Hij doopt hen. Daardoor belijden zij dat zij de wereld uitstappen – de doop is een begrafenis –, terwijl ze vervolgens de christenheid binnenstappen. Door de doophandeling komen ze op het terrein van het huis van God waar de christenheid ook mee wordt vergeleken. Op die manier bouwt de evangelist/doper aan het huis van God. Hij kan zich echter vergissen, iets wat bij God niet mogelijk is. Daarom moet hij uitkijken hoe hij bouwt.

Ik besef dat ik het allemaal nogal kort heb uitgelegd, maar ik hoop dat de algemene indruk en ook het belang van dit gedeelte je duidelijk zijn.

Er is nog een manier waarop kan worden gebouwd en dat is de manier waarop iemand iets uit de Bijbel doorgeeft. Die manier kan goed of verkeerd zijn. Geeft hij Góds gedachten door of geeft hij zijn éigen gedachten door? Dit is ook iets wat direct voor mij geldt, door dit allemaal aan je te schrijven. Ik moet me steeds afvragen of ik Gods Woord op de juiste manier aan jou uitleg.

Hetzelfde geldt voor onze manier van leven. Welk voorbeeld geven we? Gaan we voor ons gedrag ook in de Bijbel kijken hoe God wil dat we ons gedragen en er uitzien? Als we ons in alle dingen aan het Woord van God willen houden, zullen we het gebouw van God sterker maken. Waar we dat niet doen, verzwakken we het.

1Ko 3:13-15. Er komt een dag dat alles wat we geleerd en gedaan hebben, openbaar zal worden. Jouw en mijn werk zullen in het vuur beproefd worden. Dat wil zeggen dat Gods heiligheid alles zal toetsen wat we gedaan en gezegd hebben. En Hij vergist zich niet in Zijn beoordeling. Wat blijft, zal Hij belonen. Wat verbrandt, is tot onze schade en kan niet beloond worden.

Gelukkig zullen we zelf behouden worden. Ons werk kan verkeerd zijn, maar onze behoudenis ligt vast in Christus. Laten we ons inzetten om bouwers te zijn die met goed materiaal bezig zijn bij de bouw van het huis van God.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 3:8-15.

Verwerking: Op welke manier ben jij aan het bouwen?

Copyright information for DutKingComments