1 Corinthians 6
Rechtszaken en recht zoeken
1Ko 6:1. Ruzie maken. Het komt in de beste families voor. Maar dit gezegde mag niet als een excuus dienen dat het ook in de familie van God voorkomt. In de familie van God mogen geen ruzies voorkomen. En toch gebeurt het. Hoe komt dat? Misschien is het jou ook wel eens overkomen, dat een ander je tekort heeft gedaan. Ik zal een voorbeeld geven. Stel je hebt een auto. Die leen je even aan een broeder uit. Je krijgt je eigendom weer netjes en onbeschadigd terug. Maar na verloop van enige tijd komt er een bekeuring wegens te hard rijden door de brievenbus. Je kunt je gelukkig herinneren dat op de bewuste datum waarop de bekeuring is gedateerd, jij je auto hebt uitgeleend. Jij gaat er mee naar je broeder. Laat die nu helemaal van niets weten, althans dat beweert hij. Maar jij weet zeker dat hij op die bewuste dag jouw auto heeft geleend. De zaak loopt zo hoog op, dat jij ermee naar de rechter stapt. Je laat het er toch niet bij zitten? Jij wilt dat de zaak tot op de bodem wordt uitgezocht! Het loopt erop uit dat twee broeders voor de rechter staan om hun gelijk te eisen. Wat een slechte zaak voor het getuigenis van God op aarde. Zoiets heeft Paulus te horen gekregen van de gelovigen in Korinthe. Hij vindt dat een trieste vertoning. Hoe durven ze dat te doen? Gaan ze nota bene hun ruzies uitvechten bij de onrechtvaardigen! Er staat niet bij om wat voor soort zaak het gaat. Voor mijn voorbeeld kun je vele andere mogelijkheden invullen waarover ruzie tussen gelovigen kan ontstaan. Zoals gezegd, mag het niet voorkomen onder kinderen van God. Maar als het nu toch gebeurt, hoe ga je daar dan mee om? Dat is de vraag waarom het gaat. Paulus berispt hen dat ze met hun ruzies naar de wereldse rechter gaan en niet naar de heiligen, dat zijn de broeders en zusters. 1Ko 6:2. Weet je waarom hij dit zegt? Omdat de heiligen, de gelovigen, de wereld zullen oordelen. Wat zegt Paulus daar? Zullen wij de wereld oordelen? Ja, dat zegt hij. Oordelen moet je hier wel zien in de betekenis van regeren en niet van veroordelen. En als de heiligen de wereld zullen oordelen, zouden ze dan niet in staat zijn om in de meest onbeduidende rechtszaken een uitspraak te doen? Laat dit eens goed tot je doordringen. Jij mag straks, als de Heer Jezus over de wereld zal regeren, met Hem mee regeren. Je zult dan precies weten hoe je in allerlei situaties het beste kunt handelen. Ben jij straks anders dan nu? Nee, je bent nog dezelfde. Er is maar één ding bij jou veranderd en dat is, dat je het vlees, je oude natuur, niet meer bij je hebt. En het is juist dat wat jou nu nog zo vaak in de weg staat om op een goede manier te reageren als een ander je tekortdoet. 1Ko 6:3. Een beter advies is er niet te geven dan wat Paulus hier geeft: Denk aan je toekomst! In de toekomst zul je zelfs engelen oordelen. Hier weer in de zin van: over engelen regeren, dat wil zeggen tegen hen zeggen wat ze moeten doen. Dat is even wat! Engelen zijn machtige wezens. Eén engel heeft eens in één nacht honderdvijfentachtigduizend vijandelijke soldaten gedood (Js 37:36). Engelen zijn wezens die nu door God gebruikt worden om de gelovigen te helpen en te beschermen (Hb 1:14). Straks mag jij aan de engelen vertellen waar ze naartoe moeten gaan en wat ze moeten doen. Wat moeten deze machtige wezens er niet van denken als je je nu zo laat gaan in de dingen van dit leven die straks hun betekenis hebben verloren? Want daarom gaat het hier, het gaat om de dingen van het alledaagse leven, dingen die in zichzelf geen enkele waarde hebben voor de toekomst. De vraag is alleen hoe belangrijk ze voor jou zijn. Wil je, met alle geweld, het deel dat jou toekomt, en dat je niet hebt gekregen, opeisen? De engelen kijken hoe je reageert op zulke situaties. Je kunt de waarde van “de dingen van dit leven” het beste bepalen door ze te bekijken in het licht van de toekomst. Dat is wat Paulus hier doet. Als je dat doet, raak je de pijn van het verlies kwijt en je verheugt je in wat je straks zult ontvangen. 1Ko 6:4. Dit gedeelte is praktisch. Het gaat over de gewone dingen van het leven. Als er problemen tussen gelovigen ontstaan over alledaagse dingen, moeten andere gelovigen die problemen kunnen oplossen. Daar is geen speciale gave of een buitengewoon geestelijk inzicht voor nodig. De eenvoudigste gelovige is in staat om met de wijsheid van God in zulke situaties een uitspraak te doen. 1Ko 6:5. Paulus zegt dat ze zich moeten schamen. Beroemen zij zich niet op hun vele gaven? Ondanks die vele gaven spant de ene broeder tegen de andere broeder een rechtszaak aan. Op die manier hangen ze de vuile was van de gemeente buiten en wordt het bekend in de wereld. Wat een beschamende vertoning. Worden de mensen in de wereld jaloers gemaakt om ook christen te worden als ze zulke dingen horen? Ze spreken alleen maar minachtend en met leedvermaak over die ruziënde christenen. Het bestaan van de vele verschillende kerken en groepen is al iets om je over te schamen. Het doet mij extra pijn als ik wel eens lees over zaken waaruit blijkt dat in die verschillende kerken en groepen de christenen ook in hun eigen kerk of groep met elkaar aan het ruziemaken zijn en elkaar voor het gerecht dagen. Daarbij doet het er voor mij niet toe om wat voor kerk of groepering het gaat. Waar is die ene broeder die een uitspraak zou kunnen doen tussen zijn broeders? Er moet een grote gemeente geweest zijn in Korinthe, want de Heer zegt erover tegen Paulus: “Ik heb veel volk in deze stad” (Hd 18:10). Maar een groot aantal gelovigen in een plaatselijke gemeente is nog geen garantie voor een gezond geestelijk leven in die gemeente. Als je vindt dat je een eenvoudige broeder of zuster bent, kun je gemakkelijk een beetje in de massa opgaan. En als je een bepaalde gave hebt ontvangen, kun je je gemakkelijk een beetje boven de massa verheven gaan voelen, of erboven verheven worden door andere gelovigen. Geen van beide is goed. In de gemeente heeft ieder zijn eigen plaats en taak. Paulus komt daar nog uitvoerig op terug in 1 Korinthiërs 12 (1Ko 12:4-30). Dat neemt niet weg dat ieder de verantwoordelijkheid heeft om erop toe te zien dat er geen dingen gebeuren waardoor de gemeente in opspraak komt. 1Ko 6:6. Ruzies in de gemeente moeten niet worden beslecht door een uitspraak van een wereldse rechter, maar in de gemeente. Daarom, hoe eenvoudig jij je ook voelt – je kunt jezelf trouwens nooit te eenvoudig vinden –, jij hebt de opdracht om ruzies in de gemeente over allerlei gewone dingen te helpen oplossen. Daar heb je niet in de eerste plaats een helder verstand of een scherp inzicht voor nodig, maar een dagelijkse omgang met de Heer Jezus. Dan krijg je de wijsheid die je in zulk soort gevallen nodig hebt. Tip: Deze wijsheid zal je, wanneer je nog jong bent, ertoe brengen een bepaalde zaak eerst met oudere, wijze, broeders te bespreken.Lees nog eens 1 Korinthiërs 6:1-6. Verwerking: Heb jij wel eens ruzie gehad met een broeder of zuster? Hoe is dat opgelost? Of heb je misschien op dit moment met iemand ruzie? Hoe denk je dat op te kunnen lossen? Of weet je van anderen dat ze ruzie hebben? Wat kan jouw taak daarin zijn?Onrecht lijden – Alles is mij geoorloofd
1Ko 6:7. Het is toch wel erg dat er in Korinthe niemand is, die een uitspraak kan doen in een onbelangrijk geschil. Als zo iemand er geweest zou zijn, zou het geschil zijn opgelost. Helaas, zo’n persoon is er niet, en omdat de ruziemakende broeders ieder hun gelijk willen hebben, gaan ze naar een ongelovige rechter. Wat een toestand. Er is nog een andere manier waarop een geschil kan worden opgelost en dat is als een van de twee gewoon de minste wil zijn. Het is toch te gek voor woorden dat gelovigen over allerlei onbenullige dingen ruzie blijven maken? Waarom lijden we niet liever onrecht? Laat die ander dan maar zijn voordeel hebben. Geluk ermee. Daarvoor moet je jezelf overwinnen, want het kost moeite om zo te reageren. We willen allemaal graag hebben waar we menen recht op te hebben. Het ligt ons helemaal niet om de minste te zijn. We hebben een prachtig voorbeeld in de Heer Jezus. Hij heeft in Zijn leven op aarde nooit Zijn rechten opgeëist, maar onrecht geleden en Zichzelf tekort laten doen. Hij wist dat het niet de tijd was om voor Zijn eigen rechten te strijden. En Hij kende Zijn eigen rechten precies. Toch heeft Hij gewacht – en Hij wacht nog steeds – op de tijd van Zijn Vader. Echt, alle onrecht dat je hier vrijwillig ondergaat, zal jou door de Vader worden vergoed op Zijn tijd. 1Ko 6:8. Als je het kunt opbrengen om onrecht te lijden of je tekort te laten doen, blijf je er ook voor bewaard een ander onrecht te doen. Paulus moet de Korinthiërs het verwijt maken, dat zij zelf onrecht doen en tekortdoen aan anderen en dat nog wel aan broeders. Zo zijn wij, gelovigen, van nature. We kunnen een sterk rechtvaardigheidsgevoel hebben als het om onze eigen belangen gaat. We komen dan zogenaamd op voor het recht, dat we immers aan onze zijde hebben, terwijl we in werkelijkheid onze broeder onrecht aandoen of tekortdoen. 1Ko 6:9-10. Paulus neemt dat hoog op. Onrecht doen betekent dat je op een onrechtvaardige lijkt. En een onrechtvaardige komt niet in het koninkrijk van God, net zomin als hoereerders en al die andere bedrijvers van afschuwelijke zonden die Paulus in 1Ko 6:10 opsomt. Het is toch niet mis wat Paulus hier zegt. Wie zijn broeder onrecht doet, stelt hij op één lijn met de bedrijvers van die vreselijke zonden. Hij zet zijn woorden extra kracht bij door te zeggen: “Dwaalt niet!” Het gaat om het beërven van het koninkrijk van God. In dat koninkrijk is geen ruimte voor welke zondaar dan ook. Daarin horen alleen mensen thuis die gebroken hebben met hun zondige verleden en nu voor God willen leven. Als je terugvalt in oude zonden, moet je dat direct erkennen en er opnieuw mee breken. 1Ko 6:11. Het is nodig dat je wel eens herinnerd wordt aan wat je vroeger bent geweest. Tegelijk word je er dan ook aan herinnerd wat er allemaal met je is gebeurd: je bent 1. “afgewassen”, 2. “geheiligd” en 3. “gerechtvaardigd”. Het eerste is: je zonden zijn “afgewassen” door het bloed van de Heer Jezus. Al het verkeerde is weg. Het tweede is: je bent “geheiligd”, dat wil zeggen dat God jou voor Zichzelf heeft afgezonderd om voor Hem te leven. Je moest eerst afgewassen worden, want toen je nog in de zonde leefde, kon God niets met je beginnen. Je bent, ten derde, ook “gerechtvaardigd”. God heeft je niet alleen losgemaakt van de wereld om in deze wereld voor Hem te leven, maar Hij heeft jou ook geschikt gemaakt om dicht bij Hem zijn. Gerechtvaardigd wil zeggen dat God jou ziet als iemand die nooit heeft gezondigd en daarom nu bij Hem past. Paulus heeft in de brief aan de Romeinen uitvoerig verteld wat God daarvoor allemaal heeft gedaan. Je begrijpt dat deze prachtige dingen niet gebeurd zijn omdat jij zo goed was. God heeft dat kunnen doen “door de Naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God”. Alleen door Wie de Heer Jezus voor God is en door het werk dat Hij heeft volbracht, heeft God zo met ons kunnen handelen. En de Geest van God, Die in jou woont, geeft je de zekerheid dat God zo met je heeft gehandeld. 1Ko 6:12. In dit vers lijkt er ineens een heel ander onderwerp te komen. Toch is er een verbinding met het vorige vers. Die verbinding is als volgt. In 1Ko 6:11 zie je dat God je heeft vrijgemaakt van de boeien van de zonde waarin je gevangen was. Toen je nog niet was afgewassen, geheiligd en gerechtvaardigd, was je niet vrij. Je dacht het misschien wel, maar je ziet nu wel dat je toen een slaaf van de zonde was. Je leefde onder verplichtingen die je jezelf oplegde of die anderen je hadden opgelegd. Dat is nu voorbij. Je mag nu alles. Zo staat het er, tot twee keer toe zelfs. “Alles is mij geoorloofd.” Inderdaad. Alleen wordt er beide keren iets aan toegevoegd. Dat is niet om je vrijheid in te perken, maar om er op de juiste manier mee om te gaan. De eerste toevoeging is: “Maar niet alles is nuttig.” Denk er maar over na of het nuttig is wanneer je iets wilt doen wat op zichzelf niet zondig of verkeerd is. Als ik aan onze kinderen of aan andere jongeren denk, kan het zijn dat ik door wat ik doe en wat voor mij niet verkeerd is, een slecht voorbeeld geef. Let erop dat Paulus hier in de ik-vorm spreekt. Het gaat om jouw en mijn persoonlijke oefening in het gebruik van de christelijke vrijheid. De tweede toevoeging is: “Ik zal mij door niets laten overheersen.” Als je niet op een juiste manier met je vrijheid omgaat, kom je opnieuw onder een wet terecht. Je zult dan merken dat dingen die best geoorloofd zijn, macht over je krijgen. Kan ik het echt doen zonder eraan verslaafd te raken? Wanneer ik eraan verslaafd raak, ben ik daarin geen baas meer over mezelf, maar ben ik weer een gevangene en word ik geleefd. 1Ko 6:13a. Hier spreekt Paulus over voedsel. Heel wat mensen laten zich door hun buik leiden. Eten, lekker en veel, staat bij velen hoog genoteerd. Eten is iets wat geoorloofd is. God geeft het tot onderhoud van je lichaam. Je mag van je voedsel genieten, terwijl je God ervoor dankt (1Tm 4:3). Ook hier geldt: hoe ga je ermee om, welke plaats heeft het in je leven? Bij Izak en Ezau bijvoorbeeld pakt hun ‘trek in wat lekkers’ helemaal verkeerd uit. Zij gaan niet op een goede manier met voedsel om. Ezau verkoopt voor een bord linzensoep zijn eerstgeboorterecht (Gn 25:29-34). Van Izak lees je dat “hij graag wildbraad at”. Door zijn voorliefde voor lekker eten besluit hij, tegen de wil van God in, Ezau de zegen van de eerstgeborene te geven (Gn 25:28; Gn 27:3-4). Hier heb je een paar voorbeelden van mensen die niet hebben kunnen zeggen: ‘Ik zal mij door niets laten overheersen.’ Ze zijn geen baas over zichzelf geweest en hebben dingen gedaan waar ze later spijt van hebben gekregen.Het voedsel is voor de buik en de buik voor het voedsel, maar God zal beide tenietdoen. Dat heeft niets te maken met de vernietiging van de mens. Ieder mens blijft tot in eeuwigheid bestaan, hetzij in de hemel, hetzij in de hel. Waarom het hier gaat, is dat na de dood het voedsel en de buik geen functie meer hebben. 1Ko 6:13b. De Korinthiërs trekken hieruit de verkeerde conclusie dat het niet belangrijk is wat je met je lichaam doet. Het blijkt dat zij er ‘gewoon’ hoererij mee bedrijven. In de wereld om ons heen draait alles om seks. Wat Paulus hier tegen de Korinthiërs zegt, is ook voor ons actueel. Door de invloed van het christendom worden zaken als hoererij duidelijk als verkeerd gezien. Die invloed is in de westerse landen nagenoeg verdwenen. Bij veel jongeren – en ook onder ouderen – is seksualiteit gedegradeerd tot een consumptieartikel. In onze westerse wereld is de waarheid van God, ook ten aanzien van huwelijk en seksualiteit, in zijn algemeenheid overboord gegooid. We hebben te maken met een generatie die niets weet van wat de Bijbel zegt over huwelijk en seksualiteit. Hun denken en praten erover en wat ze hiermee vaak in de praktijk al hebben gedaan, bewijst dat zij in dit opzicht dikwijls volkomen ontspoord zijn. Het is noodzakelijk dat jonge mensen, en natuurlijk ook ouderen, die tot bekering en geloof komen, vanuit de Bijbel onderwezen worden over de functie van het lichaam.De Korinthiërs waren ook nog niet zo lang bekeerd. Sommigen hadden in de verschrikkelijkste seksuele zonden geleefd (1Ko 6:9-11). Om hen heen leefden hun volksgenoten, die deze manier van leven heel gewoon vonden. Daardoor liepen ze gevaar de ernst van bepaalde zonden niet meer te voelen. Dat is trouwens voor ons precies hetzelfde. De wereld om je heen leeft zijn eigen, losbandige leven. Waarden en normen vervagen. Als je niet oppast, word je er heel geleidelijk door meegesleept en ga je de dingen ook wat minder scherp zien. De enige manier om een juist zicht te blijven houden op goed en kwaad is door te luisteren naar het Woord van God. Dan ga je ook de ware bedoeling van God met je lichaam zien. Je kunt maar niet doen met je lichaam wat je wilt. Als het om eten en drinken gaat, mag je daar dankbaar gebruik van maken tot onderhoud van je lichaam. En eet smakelijk, het mag je echt smaken. Maar je lichaam is niet voor de hoererij! Bij hoererij moet je niet in de eerste plaats denken aan het tegen betaling bezoeken van een hoer. Hoererij is een verzamelnaam voor alle ongeoorloofde seksuele omgang, voor seksualiteit buiten het huwelijk. Je lichaam en de Heer horen bij elkaar. Je lichaam is voor de Heer en de Heer zorgt voor je lichaam. Daarom mag je met je lichaam nooit een relatie aangaan met iemand die de Heer niet voor jou heeft bestemd, dat wil zeggen met je eigen man of vrouw met wie je wettig door de huwelijkssluiting verbonden bent. Lees nog eens 1 Korinthiërs 6:7-13.Verwerking: Denk jij er wel eens over na, als je iets doet, of het nuttig is? Ga ook na door welke dingen jij je misschien laat overheersen.Verheerlijk God in je lichaam!
1Ko 6:14. Je lichaam en de Heer horen bij elkaar, zo heb je in het vorige vers gelezen. Dat geldt niet alleen in het heden, maar ook in de toekomst. Zoals de Heer werd opgewekt, zo wordt ook jouw lichaam opgewekt, wat gebeurt door “Zijn kracht”, dat is de kracht van de Heer. Jouw lichaam is – en blijft in de toekomst – een lid van Christus. 1Ko 6:15. Weet je niet dat jouw lichaam een lid van Christus is? Net zoals jij van je eigen lichaam een lid gebruikt, zoals je arm, je hoofd, je hand, je voet, wil Christus jouw lichaam met alles erop en eraan gebruiken. Als jou dat helder voor de geest staat, zie je direct de onmogelijkheid om je lichaam tot een lid van een hoer te maken. 1Ko 6:16. Door een hoer aan te hangen ben je namelijk één lichaam met haar. Het bewijs daarvoor komt uit Genesis 2, waar God het huwelijk heeft ingesteld (Gn 2:24). De eenmaking die in de geslachtsgemeenschap tot stand komt, is iets wat binnen het huwelijk hoort. Wie buiten het huwelijk, met andere woorden in hoererij, met een ander geslachtsgemeenschap heeft, wordt in die daad één lichaam met die ander. Begaat iemand die getrouwd is deze zonde, dan noemt de Bijbel dat ‘overspel’. Alleen belijdenis en vergeving kunnen de geschonden relatie herstellen. Hoewel ik hier niet kan ingaan op de afschuwelijke gevolgen, kun je je wel voorstellen wat een pijn en verdriet aan alle kanten kunnen knagen aan de harten van de betrokkenen. Deze zonde heeft verschrikkelijke gevolgen. Eerder schreef ik vervolgens over dit vers: ‘Begaat iemand die niet getrouwd is deze zonde, dan heeft hij of zij de verplichting met die ander te trouwen, omdat, naar mijn persoonlijke overtuiging, God het lichamelijk één zijn in de geslachtsgemeenschap als een huwelijk ziet, hoewel deze samenvoeging nog in het openbaar bekrachtigd moet worden. ‘Nu ik dit commentaar vanwege de publicatie ervan als e-book nog een keer doorlees, moet ik de lezer bekennen dat ik ‘mijn persoonlijke overtuiging’ heb moeten herzien. Die herziening is al enige tijd geleden, maar deze heruitgave geeft me de gelegenheid dat ook te zeggen. Mijn herziening is nodig gebleken nadat ik nog eens goed heb gelezen wat er staat. Anderen hebben mij daar ook op gewezen. Er staat dat twee getrouwde mensen één vlees zijn in de geslachtsgemeenschap. Het gaat om een man en een vrouw die met elkaar getrouwd zijn. Dat blijkt uit het feit dat het “tot één vlees zijn” niet op zichzelf staat, maar het derde aspect is dat een huwelijk tot een huwelijk maakt. Zo staat dat in Genesis 2, waar God het huwelijk instelt (Gn 2:24). Je leest daar dat er twee stappen voorafgaan aan het “tot één vlees zijn”. Die stappen zijn dat 1. “een man zijn vader en zijn moeder verlaten” zal – dit is een proces – en vervolgens 2. “zich aan zijn vrouw hechten” zal – dit is de officiële huwelijkssluiting. 3. Daarna, na deze twee stappen, volgt het “tot één vlees zijn”. Deze derde stap of dit derde aspect brengt een totale eenheid tot uitdrukking. Als ongetrouwden geslachtsgemeenschap hebben, zondigen zij tegen wat God over het huwelijk heeft gezegd. Daarom zegt Paulus hier ook niet dat wie een hoer aanhangt één vlees met haar is, maar dat hij “één lichaam” met haar is. Dat Paulus naar het huwelijk verwijst, is vanwege Gods bedoeling ermee en daarom spreekt hij over “één vlees”. Omdat Paulus spreekt over gevallen van geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk om, zegt hij dat er in die gevallen alleen sprake is van “één lichaam”. Toen dat belangrijke verschil tot me doordrong, begreep ik ook dat het niet juist is om te spreken over een huwelijk als ongetrouwden deze zonde begaan. Dat wil niet zeggen dat geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk ‘dus’ geen gevolgen in de zin van verplichtingen zou hebben. Deze wijziging van visie is vooral van belang voor de manier waarop pastorale zorg in dergelijke gevallen moet worden besteed. Wie openstaat voor pastorale zorg, zal van God kracht krijgen om de gevolgen te dragen. Verder geef ik je in overweging om in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament na te gaan hoe God over het huwelijk denkt. Ik ga hier niet in op de problemen die zich voordoen als die ander al getrouwd is. Je kunt van de zonde niet anders verwachten dan dat de gevolgen altijd chaotisch zijn. Bij oprechte schuldbelijdenis zal God een uitweg geven. Hetzelfde geldt voor mensen, jong en oud, die uit de wereld tot bekering en geloof komen. Steeds minder pasbekeerden zijn vrij van de hoererij. Vaak zijn ze niet met één, maar met meerdere personen ‘naar bed’ geweest. Wat moet je in zo’n geval voor advies geven? Dat is niet eenvoudig. Dat moet per geval worden bezien. Eén ding is zeker: voordat iemand bekeerd is, is alles wat hij doet zonde. Belijdenis tegenover God én vergeving door God zijn nodig. Hoe luchtiger iemand over zijn verleden spreekt, des te minder grondig zal zijn belijdenis zijn geweest. De ernst van deze zonde moet zo iemand worden duidelijk gemaakt. Hoe dieper iemand overtuigd is van zijn vroegere zonden, des te meer kan er gewezen worden op de vergeving die God gegeven heeft. Wanneer dat berouw er is, zal God ook hier een uitweg tonen.1Ko 6:17. De gelovige hoort bij de Heer, hij is één geest met Hem. Dat is de eenheid die bij de bekering tot stand is gekomen. Deze geestelijke eenheid mag door een verkeerde lichamelijke eenheid niet geschaad worden.1Ko 6:18. De oproep is “ontvlucht de hoererij!” Speel nooit met je seksuele gevoelens. Zoek geen plaatsen op waar je snel in de verleiding komt om je seksuele verlangens – die op zich niet verkeerd zijn; ze zijn je door God gegeven – op een onjuiste manier te bevredigen. Hoererij heeft onder al de zonden die een mens kan begaan een speciale plaats omdat je lichaam daar direct, en wel op een buitengewoon negatieve manier, bij betrokken is. 1Ko 6:19. En dat terwijl je lichaam zo’n buitengewoon positieve functie van God heeft gekregen. Je lichaam is een huis waarin de Heilige Geest woont. Een Goddelijke Gast heeft Zijn intrek in jouw lichaam genomen. Dan moet jouw lichaam toch wel bijzonder zijn. Tegelijk betekent dit, dat jij niet meer van jezelf bent. Als God de Heilige Geest in jou woont, heeft Hij toch zeker alle rechten in en over het huis van je lichaam? 1Ko 6:20. Weet je nog hoe Hij het eigendomsrecht op je lichaam heeft verkregen? De volle prijs ervoor is betaald met het kostbare bloed van de Heer Jezus dat Hij, na Zijn vreselijke lijden aan het kruis, heeft gestort. Laat nog maar eens op je inwerken, denk er nog maar eens over na, wat de Heer Jezus daar allemaal voor over heeft gehad. Het is toch door Zijn liefde dat Hij jouw lichaam tot Zijn eigendom heeft gemaakt? Wanneer je de Heilige Geest, Die in je woont, de beschikking over je lichaam geeft, zal elk lid ervan gebruikt worden om God groot te maken. Verheerlijk dan God in je lichaam! Lees nog eens 1 Korinthiërs 6:14-20.Verwerking: Ga na op welke manier jij in je lichaam – denk aan je oren, ogen, handen, voeten – God kunt verheerlijken.
Copyright information for
DutKingComments