‏ 1 Corinthians 6:9-11

Onrecht lijden – Alles is mij geoorloofd

1Ko 6:7. Het is toch wel erg dat er in Korinthe niemand is, die een uitspraak kan doen in een onbelangrijk geschil. Als zo iemand er geweest zou zijn, zou het geschil zijn opgelost. Helaas, zo’n persoon is er niet, en omdat de ruziemakende broeders ieder hun gelijk willen hebben, gaan ze naar een ongelovige rechter. Wat een toestand.

Er is nog een andere manier waarop een geschil kan worden opgelost en dat is als een van de twee gewoon de minste wil zijn. Het is toch te gek voor woorden dat gelovigen over allerlei onbenullige dingen ruzie blijven maken? Waarom lijden we niet liever onrecht? Laat die ander dan maar zijn voordeel hebben. Geluk ermee.

Daarvoor moet je jezelf overwinnen, want het kost moeite om zo te reageren. We willen allemaal graag hebben waar we menen recht op te hebben. Het ligt ons helemaal niet om de minste te zijn. We hebben een prachtig voorbeeld in de Heer Jezus. Hij heeft in Zijn leven op aarde nooit Zijn rechten opgeëist, maar onrecht geleden en Zichzelf tekort laten doen. Hij wist dat het niet de tijd was om voor Zijn eigen rechten te strijden. En Hij kende Zijn eigen rechten precies. Toch heeft Hij gewacht – en Hij wacht nog steeds – op de tijd van Zijn Vader. Echt, alle onrecht dat je hier vrijwillig ondergaat, zal jou door de Vader worden vergoed op Zijn tijd.

1Ko 6:8. Als je het kunt opbrengen om onrecht te lijden of je tekort te laten doen, blijf je er ook voor bewaard een ander onrecht te doen. Paulus moet de Korinthiërs het verwijt maken, dat zij zelf onrecht doen en tekortdoen aan anderen en dat nog wel aan broeders. Zo zijn wij, gelovigen, van nature. We kunnen een sterk rechtvaardigheidsgevoel hebben als het om onze eigen belangen gaat. We komen dan zogenaamd op voor het recht, dat we immers aan onze zijde hebben, terwijl we in werkelijkheid onze broeder onrecht aandoen of tekortdoen.

1Ko 6:9-10. Paulus neemt dat hoog op. Onrecht doen betekent dat je op een onrechtvaardige lijkt. En een onrechtvaardige komt niet in het koninkrijk van God, net zomin als hoereerders en al die andere bedrijvers van afschuwelijke zonden die Paulus in 1Ko 6:10 opsomt. Het is toch niet mis wat Paulus hier zegt. Wie zijn broeder onrecht doet, stelt hij op één lijn met de bedrijvers van die vreselijke zonden. Hij zet zijn woorden extra kracht bij door te zeggen: “Dwaalt niet!”

Het gaat om het beërven van het koninkrijk van God. In dat koninkrijk is geen ruimte voor welke zondaar dan ook. Daarin horen alleen mensen thuis die gebroken hebben met hun zondige verleden en nu voor God willen leven. Als je terugvalt in oude zonden, moet je dat direct erkennen en er opnieuw mee breken.

1Ko 6:11. Het is nodig dat je wel eens herinnerd wordt aan wat je vroeger bent geweest. Tegelijk word je er dan ook aan herinnerd wat er allemaal met je is gebeurd: je bent

1. “afgewassen”,

2. “geheiligd” en

3. “gerechtvaardigd”.

Het eerste is: je zonden zijn “afgewassen” door het bloed van de Heer Jezus. Al het verkeerde is weg.

Het tweede is: je bent “geheiligd”, dat wil zeggen dat God jou voor Zichzelf heeft afgezonderd om voor Hem te leven. Je moest eerst afgewassen worden, want toen je nog in de zonde leefde, kon God niets met je beginnen.

Je bent, ten derde, ook “gerechtvaardigd”. God heeft je niet alleen losgemaakt van de wereld om in deze wereld voor Hem te leven, maar Hij heeft jou ook geschikt gemaakt om dicht bij Hem zijn. Gerechtvaardigd wil zeggen dat God jou ziet als iemand die nooit heeft gezondigd en daarom nu bij Hem past. Paulus heeft in de brief aan de Romeinen uitvoerig verteld wat God daarvoor allemaal heeft gedaan.

Je begrijpt dat deze prachtige dingen niet gebeurd zijn omdat jij zo goed was. God heeft dat kunnen doen “door de Naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God”. Alleen door Wie de Heer Jezus voor God is en door het werk dat Hij heeft volbracht, heeft God zo met ons kunnen handelen. En de Geest van God, Die in jou woont, geeft je de zekerheid dat God zo met je heeft gehandeld.

1Ko 6:12. In dit vers lijkt er ineens een heel ander onderwerp te komen. Toch is er een verbinding met het vorige vers. Die verbinding is als volgt. In 1Ko 6:11 zie je dat God je heeft vrijgemaakt van de boeien van de zonde waarin je gevangen was. Toen je nog niet was afgewassen, geheiligd en gerechtvaardigd, was je niet vrij. Je dacht het misschien wel, maar je ziet nu wel dat je toen een slaaf van de zonde was. Je leefde onder verplichtingen die je jezelf oplegde of die anderen je hadden opgelegd.

Dat is nu voorbij. Je mag nu alles. Zo staat het er, tot twee keer toe zelfs. “Alles is mij geoorloofd.” Inderdaad. Alleen wordt er beide keren iets aan toegevoegd. Dat is niet om je vrijheid in te perken, maar om er op de juiste manier mee om te gaan. De eerste toevoeging is: “Maar niet alles is nuttig.” Denk er maar over na of het nuttig is wanneer je iets wilt doen wat op zichzelf niet zondig of verkeerd is. Als ik aan onze kinderen of aan andere jongeren denk, kan het zijn dat ik door wat ik doe en wat voor mij niet verkeerd is, een slecht voorbeeld geef. Let erop dat Paulus hier in de ik-vorm spreekt. Het gaat om jouw en mijn persoonlijke oefening in het gebruik van de christelijke vrijheid.

De tweede toevoeging is: “Ik zal mij door niets laten overheersen.” Als je niet op een juiste manier met je vrijheid omgaat, kom je opnieuw onder een wet terecht. Je zult dan merken dat dingen die best geoorloofd zijn, macht over je krijgen. Kan ik het echt doen zonder eraan verslaafd te raken? Wanneer ik eraan verslaafd raak, ben ik daarin geen baas meer over mezelf, maar ben ik weer een gevangene en word ik geleefd.

1Ko 6:13a. Hier spreekt Paulus over voedsel. Heel wat mensen laten zich door hun buik leiden. Eten, lekker en veel, staat bij velen hoog genoteerd. Eten is iets wat geoorloofd is. God geeft het tot onderhoud van je lichaam. Je mag van je voedsel genieten, terwijl je God ervoor dankt (1Tm 4:3). Ook hier geldt: hoe ga je ermee om, welke plaats heeft het in je leven?

Bij Izak en Ezau bijvoorbeeld pakt hun ‘trek in wat lekkers’ helemaal verkeerd uit. Zij gaan niet op een goede manier met voedsel om. Ezau verkoopt voor een bord linzensoep zijn eerstgeboorterecht (Gn 25:29-34). Van Izak lees je dat “hij graag wildbraad at”. Door zijn voorliefde voor lekker eten besluit hij, tegen de wil van God in, Ezau de zegen van de eerstgeborene te geven (Gn 25:28; Gn 27:3-4). Hier heb je een paar voorbeelden van mensen die niet hebben kunnen zeggen: ‘Ik zal mij door niets laten overheersen.’ Ze zijn geen baas over zichzelf geweest en hebben dingen gedaan waar ze later spijt van hebben gekregen.

Het voedsel is voor de buik en de buik voor het voedsel, maar God zal beide tenietdoen. Dat heeft niets te maken met de vernietiging van de mens. Ieder mens blijft tot in eeuwigheid bestaan, hetzij in de hemel, hetzij in de hel. Waarom het hier gaat, is dat na de dood het voedsel en de buik geen functie meer hebben.

1Ko 6:13b. De Korinthiërs trekken hieruit de verkeerde conclusie dat het niet belangrijk is wat je met je lichaam doet. Het blijkt dat zij er ‘gewoon’ hoererij mee bedrijven. In de wereld om ons heen draait alles om seks. Wat Paulus hier tegen de Korinthiërs zegt, is ook voor ons actueel. Door de invloed van het christendom worden zaken als hoererij duidelijk als verkeerd gezien. Die invloed is in de westerse landen nagenoeg verdwenen. Bij veel jongeren – en ook onder ouderen – is seksualiteit gedegradeerd tot een consumptieartikel. In onze westerse wereld is de waarheid van God, ook ten aanzien van huwelijk en seksualiteit, in zijn algemeenheid overboord gegooid.

We hebben te maken met een generatie die niets weet van wat de Bijbel zegt over huwelijk en seksualiteit. Hun denken en praten erover en wat ze hiermee vaak in de praktijk al hebben gedaan, bewijst dat zij in dit opzicht dikwijls volkomen ontspoord zijn. Het is noodzakelijk dat jonge mensen, en natuurlijk ook ouderen, die tot bekering en geloof komen, vanuit de Bijbel onderwezen worden over de functie van het lichaam.

De Korinthiërs waren ook nog niet zo lang bekeerd. Sommigen hadden in de verschrikkelijkste seksuele zonden geleefd (1Ko 6:9-11). Om hen heen leefden hun volksgenoten, die deze manier van leven heel gewoon vonden. Daardoor liepen ze gevaar de ernst van bepaalde zonden niet meer te voelen. Dat is trouwens voor ons precies hetzelfde. De wereld om je heen leeft zijn eigen, losbandige leven. Waarden en normen vervagen. Als je niet oppast, word je er heel geleidelijk door meegesleept en ga je de dingen ook wat minder scherp zien. De enige manier om een juist zicht te blijven houden op goed en kwaad is door te luisteren naar het Woord van God. Dan ga je ook de ware bedoeling van God met je lichaam zien.

Je kunt maar niet doen met je lichaam wat je wilt. Als het om eten en drinken gaat, mag je daar dankbaar gebruik van maken tot onderhoud van je lichaam. En eet smakelijk, het mag je echt smaken. Maar je lichaam is niet voor de hoererij! Bij hoererij moet je niet in de eerste plaats denken aan het tegen betaling bezoeken van een hoer. Hoererij is een verzamelnaam voor alle ongeoorloofde seksuele omgang, voor seksualiteit buiten het huwelijk.

Je lichaam en de Heer horen bij elkaar. Je lichaam is voor de Heer en de Heer zorgt voor je lichaam. Daarom mag je met je lichaam nooit een relatie aangaan met iemand die de Heer niet voor jou heeft bestemd, dat wil zeggen met je eigen man of vrouw met wie je wettig door de huwelijkssluiting verbonden bent.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 6:7-13.

Verwerking: Denk jij er wel eens over na, als je iets doet, of het nuttig is? Ga ook na door welke dingen jij je misschien laat overheersen.

Copyright information for DutKingComments