1 John 2:3-11

Gehoorzaamheid en liefde

1Jh 2:3. Johannes gaat in de komende verzen spreken over de kenmerken van het nieuwe leven. Hij wil zijn lezers, ook jou, daardoor duidelijk maken waaraan ze het nieuwe leven kunnen herkennen. Daarmee wil hij hen en jou bemoedigen. Het is namelijk zo, dat er valse broeders zijn binnengeslopen die prachtige dingen kunnen zeggen over het kennen van God. Zij zeggen God te kennen en wel op een heel speciale en diepgaande manier. Die personen blijken echter misleiders te zijn. Dat voert tot de vraag hoe je nu kunt onderkennen of iemand God kent, en ook hoe je het bij jezelf kunt onderkennen.

Om aan alle onzekerheid een eind te maken en de kinderen van God in het geloof te bevestigen, geeft Johannes vijf kenmerken. Die kenmerken zijn ook voor jou belangrijk. Twee ervan staan in het gedeelte dat je nu voor je hebt. Het zijn gehoorzaamheid en liefde. Een derde kenmerk is dat het nieuwe leven niet zondigt (1Jh 3:6). Het vierde kenmerk gaat over het bezit van de Heilige Geest (1Jh 3:24) en het vijfde staat in verband met de leer aangaande Christus (1Jh 4:2).

Het eerste kenmerk waaraan je kunt onderkennen of iemand God kent, is dat hij gehoorzaam is. Dat geldt ook voor jou. Het bewijs dat iemand God kent, levert iemand niet door te spreken over opzienbarende visioenen die hij zou hebben gehad of indrukwekkende gaven die hij zou bezitten. Waar het om gaat, is of iemand gehoorzaam is aan de geboden van God en van de Heer Jezus. Kun jij zeggen dat je de geboden van de Heer Jezus wilt doen? Heb je Hem zo lief, dat je bereid bent Hem te gehoorzamen en in Zijn wegen te wandelen? Toen Paulus tot bekering kwam, was het bewijs van zijn bekering niet dat hij ineens in tongen ging spreken, maar dat hij vroeg: “Wat moet ik doen, Heer?” (Hd 22:10).

Het gaat er niet om dat je denkt: ‘Ik wandel niet altijd in gehoorzaamheid en daarom ben ik niet bekeerd.’ Het gaat erom dat jij als kind van God in je hart het verlangen vaststelt om naar Zijn geboden te wandelen. Dat verlangen bewijst dat het eeuwige leven in je aanwezig is. De geboden zijn hier overigens niet de tien geboden die in de wet van de berg Sinaï zijn vastgelegd (Ex 20:1-17), maar alles wat de Vader zegt. Je ziet dat volmaakt in het leven van de Heer Jezus. De wet was niet Zijn leefregel – hoewel Hij de wet volmaakt heeft volbracht –, maar de geboden van de Vader (Jh 10:17-18; Jh 12:49; Jh 14:31).

1Jh 2:4. Als er nu iemand komt die zegt dat Hij God kent, dan heb je hier van Johannes een middel gekregen om dat te toetsen. Zie je bij zo iemand dat hij geen rekening houdt met de geboden van God en merk je geen verlangen om de wil van God te doen? Dan kun je hem classificeren als een leugenaar. Hij doet zijn eigen wil. In hem is de waarheid niet. Hij heeft de Heer Jezus, Die de waarheid is, niet als zijn leven.

1Jh 2:5. Als je bij iemand merkt dat hij het woord bewaart dat de Heer Jezus heeft gesproken, dan kun je er zeker van zijn dat hij God kent. Het valt op dat Johannes in 1Jh 2:5 spreekt over “Zijn woord”, terwijl hij het in 1Jh 2:4 heeft over “Zijn geboden”. Je kunt het verschil als volgt omschrijven. ‘Zijn geboden’ zijn alle wensen die de Heer Jezus heeft ten aanzien van je leven. Elke wens van Hem is voor jou een bevel. Zo was het bij Hem ten opzichte van Zijn Vader. ‘Zijn woord’ omvat meer. Dat betreft niet alleen Zijn wensen, maar Wie Hij Zelf als Persoon is, wat in Hem is, wat Zijn eigen heerlijkheid is.

Als je Zijn woord bewaart, voldoe je niet alleen aan Zijn wensen, maar laat je zien Wie Hij Zelf is. Het gaat dan niet alleen om een praktijk, maar ook om een houding, een uitstraling. Het is de uitstraling van de liefde van God die volmaakt in jou aanwezig is en ongehinderd tot uiting kan komen.

Als dat bij jou aanwezig is, onderken je daaraan dat je in God bent, dat wil zeggen dat je in gemeenschap met Hem leeft. Nogmaals, het gaat niet om de mate waarin je dat beleeft, maar of je erkent dat dit zo is. Hoe zwak het ook in de praktijk gezien en beleefd wordt, ieder kind van God zal uit de grond van zijn hart zeggen dat dit zo bij hem is. Tegelijk zal hij ernaar verlangen dat dit meer door hem wordt beleefd en meer zichtbaar wordt in zijn leven. Dat is tevens een extra bewijs dat het aanwezig is.

1Jh 2:6. Dat betekent ook dat je in Hem blijft, dat wil zeggen dat je in Hem verblijft, je woont in Hem. Dat is geen tijdelijke zaak die kan veranderen, maar het is een permanent verblijf. Het is niet zo dat je het ene moment in Hem bent en een ander moment weer niet. Hoe zou je het eeuwige leven de ene keer wel en een andere keer weer niet kunnen bezitten? Dat je in Hem je verblijf hebt, komt ook tot uiting in je wandel. Daarin wordt zichtbaar wat ook in de wandel van de Heer Jezus zichtbaar was. Evenals Hij dat deed, zoek jij ook de eer van God. Het draait in je leven om Hem. De sfeer van je leven is je omgang met Hem. Het is tegelijk een toetssteen waaraan je kunt zien of iemand die beweert in God te zijn, dat ook echt is.

1Jh 2:7. Het gebod waarover Johannes in dit vers en de volgende verzen spreekt, is het gebod van de liefde. Als inleiding daarop en in overeenstemming daarmee spreekt hij zijn lezers aan als “geliefden”. Het gebod van de liefde is geen nieuw gebod, maar een oud gebod. Daarmee verwijst Johannes niet naar het gebod dat God Zijn volk bij de berg Sinaï gaf om Hem lief te hebben. Van dat gebod is gebleken dat de mens het niet kan houden. Het gebod waarover Johannes spreekt, is door de Heer Jezus uitgesproken. Het komt, om zo te zeggen, niet van de berg Sinaï, maar uit het Vaderhuis. Het nieuwe gebod heeft dan ook een ander uitgangspunt.

Daarom lees je hier dat het een gebod is “dat u van het begin af hebt gehad”. Daarmee wordt bedoeld de tijd dat de Heer Jezus op aarde was. Toen de Heer Jezus het uitsprak, sprak Hij over een nieuw gebod (Jh 13:34). Dat bewijst dat het niet over het gebod van de Sinaï gaat. Nu Johannes erover spreekt, kan hij zeggen dat hij het heeft over een oud gebod dat zij hebben gehoord, want het is al door de Heer Jezus genoemd.

1Jh 2:8. Toch is het ook wel weer “een nieuw gebod”. Wat is dan het nieuwe? Het is een gebod dat gegeven wordt aan mensen die het nieuwe, het eeuwige leven hebben dat in staat is om lief te hebben. Dat nieuwe leven is immers de Heer Jezus. Het nieuwe gebod heeft niet alleen een andere oorsprong, het heeft ook een andere doelgroep. Er is op aarde een nieuw gezelschap van mensen. Die mensen zijn niet alleen wedergeboren, zoals iedere gelovige in het Oude Testament dat was, maar zij hebben de Zoon als hun leven en zijn in gemeenschap met de Vader gebracht. Daarom is het “waar … in Hem”, de Zoon, en is het ook “waar … in u”, de gelovige.

Dat maakt tegelijk het enorme contrast met de wereld om je heen duidelijk en ook met wat er met de wereld gebeurt. De wereld is in de duisternis, ze is er volledig door omgeven. Het waarachtige licht dat erin schijnt, maakt de duisternis alleen maar tastbaarder. De duisternis is een voorbijgaande zaak. Het licht niet. Dat schijnt nu al en zal blijven schijnen. Het is het “waarachtige licht” en heeft dan ook niets te doen met het dwaallicht van valse leraren die zich beroemen op het bezit van hoger licht en hogere kennis. Die mensen horen bij de duisternis en zijn even voorbijgaand als de duisternis.

Het is goed daarbij te bedenken dat de duisternis wel voorbijgaat in de schepping, maar zal blijven bestaan als de plaats waar alles wat met de duisternis te maken heeft, opgesloten is. De Heer Jezus spreekt daarover als “de buitenste duisternis” (Mt 8:12).

1Jh 2:9. Wie ook “in de duisternis” is en bij de duisternis hoort, is iemand die “zegt dat hij in het licht is”, terwijl hij “zijn broeder haat”. Misschien denk je: ‘Maar een broeder is toch juist niet in de duisternis?’ Dat is ook zo. Het gaat hier dan ook niet om een echte broeder, maar om iemand die zich daarvoor uitgeeft (vgl. 1Ko 5:11). Hij stelt zich op als een broeder en benadert de gelovigen als zijn broeders, terwijl hij ze in werkelijkheid haat. Dat blijkt uit zijn pogingen om de gelovigen te overtuigen van zijn zogenaamd groot inzicht in Wie God is en daarbij valse leringen verspreidt over de Heer Jezus en Zijn werk. Er is nooit enig licht in hem geweest, hij is altijd in de duisternis geweest en is dat “tot nu toe”.

Je kunt misschien wel eens een hekel aan een broeder hebben. Dat is niet goed en kan ook niet zo blijven. Maar je broeder haten wil zeggen dat er totaal geen liefde voor hem aanwezig is. Als je met een echte broeder te maken hebt, zul je altijd iets van het nieuwe leven in hem ontdekken. De liefde tot die broeder zal ten slotte toch de boventoon voeren. Je zult die liefde juist bij jezelf opmerken, doordat je een hekel aan jezelf hebt omdat je een hekel aan je broeder hebt.

1Jh 2:10. De constatering dat je je broeder liefhebt – en dat zul je in alle oprechtheid van jezelf kunnen zeggen –, betekent dat je in het licht verblijft. Liefde en licht horen bij elkaar. Ze zijn het Wezen en de natuur van God. Omdat je de Goddelijke natuur hebt, zijn liefde en licht bij jou volmaakt aanwezig. Daardoor zul je geen struikelblok zijn voor een ander door hem tot zonde te verleiden. Er is in jou geen aanleiding waardoor je een ander tot een vallen in de zonde zou kunnen brengen. Wat in jou is, is van God (Ps 119:165). En Hij zet toch niemand aan tot zonde (Jk 1:13)? Het nieuwe leven dat je hebt, is het leven van de Heer Jezus. Je volgt Hem en daardoor heb je het licht van het leven (Jh 8:12; Jh 11:9-10; Jh 12:35; Sp 4:18-19).

1Jh 2:11. Dat is allemaal volstrekt afwezig bij iemand die zijn broeder haat. Het contrast is enorm en weer kenmerkend voor de manier waarop Johannes de dingen voorstelt. Liefde doet in het licht wandelen. Haat doet in de duisternis wandelen, zonder te weten waar de weg heen voert. Dit soort mensen heeft ogen die door de duisternis verblind zijn. Hoe zou zo iemand dan een goede gids voor een ander kunnen zijn (Mt 15:14)?

Lees nog eens 1 Johannes 2:3-11.

Verwerking: Wat zijn de kenmerken van het nieuwe leven? Hoe herken je ze en waar ontbreken ze?

Copyright information for DutKingComments