1 John 3:1-2

Kinderen van God

1Jh 3:1. In dit hoofdstuk gaat Johannes verder met het beschrijven van de kenmerken van het nieuwe leven, waaraan je kinderen van God kunt herkennen. Voordat hij daarover verdergaat, is het alsof hij overweldigd wordt door de gedachte dat wij kinderen van God zijn geworden. Overkomt jou dat ook wel eens, dat het ineens tot je doordringt hoe geweldig het is dat je een kind van God bent? Als je er zo over nadenkt, kan het je diep raken. Dat je een kind van God bent, is een gave van de liefde van de Vader! De Vader geeft uiting aan Zijn liefde voor jou door jou Zijn kind te noemen. Hij komt er openlijk voor uit dat je van Hem bent. Dat had je zelf nooit kunnen en durven bedenken. Dat je het toch echt bent, kan je overstelpen met gevoelens van dankbaarheid en bewondering. Je bent echt een kind van God!

Ik spreek je aan als kind van God om het dichtbij te brengen. Toch is het ook goed erop te wijzen dat Johannes steeds spreekt over “kinderen van God”, in het meervoud. Je bent een kind van God samen met anderen die het ook zijn. Samen met hen vorm je de familie van God. Je behoort tot een gezelschap dat door de wereld niet wordt gekend. Het betekent niet dat de wereld niet zou weten wie je bent, maar dat de wereld je niet erkent als iemand die bij haar hoort. De oorzaak daarvan is dat de wereld de Heer Jezus niet heeft gekend. Nu je bij Hem hoort, kent de wereld jou ook niet.

Dit geldt opmerkelijk genoeg niet alleen als je in trouw aan de Heer en in afzondering van de wereld je weg gaat. Het geldt ook als je – wat niet te hopen is – ontrouw zou worden. Dat zie je bij Lot, de toch wel meest ontrouwe gelovige die je in de Schrift tegenkomt. Als hij zijn goddeloze stadgenoten, die hij nota bene ook nog ‘mijn broeders’ noemt, met een walgelijk voorstel van een walgelijke daad wil weerhouden, spreken zij over hem als ‘vreemdeling’ (Gn 19:4-9). Maar ook Petrus, die zich in het gezelschap van de vijanden van de Heer heeft begeven, wordt herkend als iemand die niet bij hen, maar bij de Heer hoorde (Mt 26:69-75).

1Jh 3:2. Nog eens spreekt Johannes de zekerheid uit over het feit dat wij kinderen van God zijn. Hij benadrukt dat het echt “nu” al zo is. Door hen aan te spreken als “geliefden” onderstreept hij hun gemeenschappelijke zegen. Hij heeft hen lief, en de Vader en de Zoon hebben hen nog meer lief. Het is een liefde die wordt genoten in de familiekring van God. Daar heeft de wereld geen weet van en geen zicht op.

Wanneer de Heer Jezus “geopenbaard zal zijn”, zal dat anders zijn. Dan zal de wereld erkennen dat Hij ons heeft liefgehad (Jh 17:22-23). Die erkenning komt, doordat “wij Hem gelijk zullen zijn”. Als de wereld ons dan ziet, ziet ze Hem. En dat wij Hem gelijk zullen zijn, komt omdat we dan “Hem zien zoals Hij is”.

Om Hem te kunnen zien zoals Hij is, is het noodzakelijk dat we Hem gelijk zijn. Als we Hem gelijk zijn, is het gevolg daarvan dat Zijn heerlijkheid van ons zal afstralen. Het aanschouwen van Hem zal die verandering bewerken (2Ko 3:18).

1Jh 3:3. Deze hoop op Hem, om Hem te zien, kan niet anders dan een reinigende werking hebben. Als je nadenkt over Hem en uitziet naar Hem, zul je rein willen zijn “zoals Hij rein is”. Je zult innerlijk aanvoelen dat bepaalde dingen niet samen kunnen gaan met de aanstaande ontmoeting met Hem. Daarom zul je die dingen uit je leven wegdoen. Daarmee verheug je Zijn hart nu al.

Lees nog eens 1 Johannes 3:1-3.

Verwerking: Wat bewerkt het denken aan de ontmoeting met de Heer Jezus bij jou?

Copyright information for DutKingComments