1 John 3:12-13

De gerechtigheid doen en broederliefde

1Jh 3:4. Johannes spreekt hier over het doen van “de zonde” en “de wetteloosheid”. Dat vormt wel een groot contrast met de hoop op Hem en de reiniging die dat tot gevolg heeft, waarover je in de voorgaande verzen hebt gelezen. Door de tegenstelling voel je de kracht van zijn betoog. Reinigen en doen van de zonde horen bij twee verschillende werelden. Johannes spreekt over “ieder die de zonde doet”. Dat is niet iemand die eens een keer zondigt, maar iemand die de zonde als levenshouding heeft. Hij doet het constant, zondigen is de aard van zijn leven. In zo iemand is niets van God aanwezig. Een gelovige kan zondigen, maar dat is een incident. Hij leeft niet in de zonde, het is niet zijn dagelijkse praktijk.

Als iemand de zonde als levensbeginsel heeft, is hij wetteloos. Wetteloos wil zeggen dat hij totaal geen rekening houdt met enig gezag. Zijn ongebonden wil is zijn enige drijfveer. Aan God laat hij zich niets gelegen liggen. Hij leeft integendeel in opstand tegen Hem (Jb 15:25). Wetteloosheid gaat dan ook veel verder dan overtreding van de wet van God. Als wetteloosheid beperkt was tot het overtreden van de wet, zou zonde beperkt zijn tot de periode van de wet. Maar ook voordat de wet er was, was er zonde in de wereld (Rm 5:13a).

1Jh 3:5. Er is één Mens geweest, Die nooit heeft gezondigd, omdat in Hem geen zonde is. Dat is de Heer Jezus. Hij is geopenbaard – dat is toen Hij op aarde kwam – om de zonden van anderen weg te nemen. Hij heeft die van jou en mij en al Gods kinderen weggenomen door ze op Zich te nemen op het kruis in de drie uren van duisternis. Hij kon dat in jouw en mijn plaats doen, juist omdat in Hem geen zonde is.

1Jh 3:6. Het gevolg is dat jij nu in Hem verblijft, dat wil zeggen dat je een gemaakt bent met Hem omdat je Hem als je leven hebt ontvangen. Daardoor zondig jij niet. Dat klinkt natuurlijk sterk. Je zult direct zeggen dat dit niet zo is, want je weet veel te goed dat je nog wel zondigt. Het gaat er echter om dat je jezelf ziet zoals Johannes het hier voorstelt. Hij zegt dat je in Hem verblijft en dat houdt in dat hij bij jou dezelfde kenmerken ziet als bij de Heer Jezus. Wat de Heer Jezus kenmerkte, kenmerkt nu ook jou.

Johannes ziet je in je nieuwe natuur, los van de mate waarin je nieuwe natuur zichtbaar wordt. Dat is de ene kant van de waarheid. De andere kant is dat “ieder die zondigt” geen deel heeft aan God en Christus. Wie zondigt, heeft zowel God als Christus “niet gezien en niet gekend”. Zo iemand heeft niets met God gemeenschappelijk, wat hij ook aan fraais mag belijden. Zijn belijdenis van hogere kennis van God en diepe ervaring met God is een leugen.

Wat de praktijk betreft, is het zeker zo, dat je niet zondigt als je in je dagelijkse leven in gemeenschap met de Heer blijft, waarbij je in alles naar Zijn wil vraagt en Zijn Woord gehoorzaamt. Toch is dat niet waar het hier om gaat. Het gaat niet om twee soorten gelovigen, trouwe en ontrouwe, maar om twee bronnen van waaruit wordt geleefd. De bron van waaruit de gelovige leeft, is een totaal andere dan de bron van waaruit de ongelovige leeft. Dat is wat Johannes naar voren brengt.

1Jh 3:7. Johannes spreekt tot zijn geestelijke “kinderen” en waarschuwt hen voor de misleiders. Misleiders willen twijfel zaaien over Christus en Zijn werk en loochenen het zelfs. Zij willen je onzeker maken over de kenmerken van de kinderen van God. Laat je niet door hen beïnvloeden, maar houd je aan de duidelijke uitspraken van Gods Woord. Ga niet op je gevoelens af. Die spelen wel een rol, maar zijn geen basis voor het kennen van de waarheid van God.

Jij bent een kind van God en hebt dezelfde aard, dezelfde natuur als God en de Heer Jezus. Als Hij, dat is Christus, rechtvaardig is, dan ben jij het ook. Jezus Christus is de Rechtvaardige, Hij heeft Zijn leven voor jou afgelegd en jij blijft in Hem. Hij is de absolute maatstaf. Als je iemand ziet die de gerechtigheid doet, dat wil zeggen die doet wat recht is volgens God, zie je iemand die doet wat de Heer Jezus is. Zo iemand is daarom ook rechtvaardig.

1Jh 3:8. Tegenover het doen van de gerechtigheid staat het doen van de zonde. In iemand die de zonde doet, herken je de duivel. De oorsprong van de zonde ligt bij de duivel. De duivel zondigt vanaf het begin van zijn bestaan als duivel. Hij is de vader van de zonde. Wie zondigt, vertoont de karaktertrekken van die vader (Jh 8:44). De duivel kan niet anders dan zondigen, het is zijn aard en hij kan niet anders dan daarnaar handelen. Vanaf het begin heeft hij door de zonde de mensen in zijn macht. Ieder mens die in zijn macht is, zondigt zoals hij. Geen mens is ook in staat zichzelf aan de greep van de duivel te ontworstelen of een ander uit zijn macht te bevrijden.

Maar de duivel heeft niet het laatste woord en is niet de overwinnaar. De overwinning is aan de Zoon van God. Wat Johannes van Hem zegt, klinkt als een overwinningsroep: “Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel zou verbreken.” Elke keer dat er ergens op aarde een mens tot bekering komt, wordt een werk van de duivel verbroken. Jij die gelooft, bent daarvan het bewijs. Daarvoor kwam de Zoon van God op aarde en volbracht het werk aan het kruis.

1Jh 3:9. Tegenover ‘uit de duivel zijn’ en ‘de zonde doen’, staat ‘uit God geboren zijn’ en ‘de zonde niet doen’. “Ieder die uit God geboren is”, heeft leven dat zijn oorsprong heeft in God. Dat leven komt in de mens zonder dat hij daar zelf iets aan doet. Dat leven heeft zijn eigen kenmerken. Deze kenmerken zijn eigen aan het zaad van God. Wat uit een zaad voortkomt, beantwoordt aan datzelfde zaad (vgl. 1Ko 15:38). De zonde is totaal vreemd aan het zaad van God. Uit dat zaad komt geen zonde voort, het voert niet tot het doen van de zonde en kan de zonde niet doen, zoals in Hem, de Heer Jezus, geen zonde is. Hij kon niet zondigen. Hij is absoluut gescheiden van de zonde (Hb 4:15; Hb 7:26).

Als je uit God bent geboren, is dat het werk van Gods Woord en Gods Geest (Jh 3:5). Dat is het zaad waarover Johannes hier spreekt (vgl. 1Pt 1:23). Het zaad is het nieuwe levensbeginsel dat God in je heeft geplant. Om dat zaad te planten is Gods Woord gepredikt en in de kracht van de Heilige Geest tot je en in je gekomen. Daardoor ben je innerlijk gereinigd en is het nieuwe leven in je gekomen, waar het tot ontwikkeling en groei komt (vgl. Jk 1:18; 21).

1Jh 3:10. Iemand behoort bij de kinderen van God of bij de kinderen van de duivel. Je ziet hier twee families tegenover elkaar. Uit deze twee families bestaat de hele mensheid. Beide families hebben hun eigen specifieke familiekenmerken. Johannes geeft aan wat niet aanwezig is bij de kinderen van God. Als je bij iemand opmerkt dat het doen van gerechtigheid ontbreekt en dat er ook geen broederliefde is, heb je niet te maken met een kind van God, maar met een kind van de duivel. Kinderen van de duivel hebben geen nieuw leven en kunnen daarom onmogelijk gerechtigheid doen en de broeders liefhebben.

Het doen van gerechtigheid en broederliefde zijn twee afzonderlijke kenmerken van het nieuwe leven, maar ze horen wel bij elkaar. Ze kunnen zelfs niet zonder elkaar. Je ziet hierin de wezenskenmerken van God van Wie Johannes zegt dat Hij licht en liefde is. Waar gerechtigheid doen en broederliefde niet aanwezig zijn, is niets van God aanwezig, maar wordt de duivel openbaar.

1Jh 3:11. Johannes verbindt aan deze constatering de boodschap “dat wij elkaar zouden liefhebben”. Deze boodschap heb je van het begin af gehoord. Er is je nooit iets anders verteld. In het Oude Testament luidde het gebod de naaste lief te hebben. Dat wierp de vraag op wie dan wel de naaste was. Voor de Israëliet was dat zijn volksgenoot. De heidenen werden als geheel gehaat. De Israëlieten mochten hen niet liefhebben, maar moesten hen, toen ze het land in bezit namen, uitroeien. In het Nieuwe Testament tref je een nieuwe orde van zaken aan. Daar kom je de uitdrukking ‘broeders’ tegen. Daarin klinkt een bijzondere waardigheid door.

De Heer Jezus spreekt over de Zijnen als “Mijn schapen” en “Mijn vrienden” (Jh 10:27; Jh 15:14), maar pas in Johannes 20 spreekt Hij voor het eerst over “Mijn broeders” (Jh 20:17). Hij doet dat, nadat Hij is opgestaan. Hij noemt Zijn discipelen zo in Zijn boodschap die Hij door Maria Magdalena aan hen laat brengen. Daarmee plaatst Hij hen op het niveau voor Zijn Vader en Zijn God dat Hij Zelf heeft. Zijn Vader is nu ook hun Vader en Zijn God is nu ook hun God. Dat is iets totaal nieuws. Het gaat niet langer om ‘de naaste’ van een aards volk, maar er is sprake van een nieuw, hemels gezelschap: de familie van God.

1Jh 3:12. Als voorbeeld van het ontbreken van broederliefde en waartoe dat voert, haalt Johannes bij wijze van uitzondering een geschiedenis uit het Oude Testament aan. Hij wijst op Kaïn. Die man had geen broederliefde, maar was “uit de boze”. Dat openbaarde hij ook door zijn broer dood te slaan (Gn 4:8). Zijn broer is Abel. Die naam noemt Johannes niet om de volle nadruk erop te laten vallen dat hij zijn broer doodsloeg. Die daad was een van zijn boze werken, terwijl de werken van zijn broer rechtvaardig waren. Wie uit de boze is, doet boze werken. Door ook de werken van zijn broer te noemen, die rechtvaardig waren, laat Johannes zien dat Kaïn ook door haat gedreven werd.

Je leest drie keer in het Nieuwe Testament over Kaïn en wel over het offer van Kaïn (Hb 11:4), de werken van Kaïn (hier) en de weg van Kaïn (Jd 1:11).

1. Uit zijn offer blijkt zijn eigenwillige godsdienstigheid, zijn onverschilligheid tegenover Gods heiligheid.

2. Uit zijn werken blijkt zijn boosheid, het ontbreken van broederliefde.

3. Uit zijn weg blijkt dat hij God de rug heeft toegekeerd.

Zo is het met Kaïn van kwaad tot erger gegaan. Dat is het gevolg als iemand die geen leven uit God bezit, wordt geconfronteerd met rechtvaardige werken. Die confrontatie toont het gemis ervan aan.

Lees nog eens 1 Johannes 3:4-12.

Verwerking: Welke kenmerken zie je bij iemand die uit God is en welke kenmerken zie je bij iemand die uit de duivel is?

Liefhebben in de praktijk

1Jh 3:13. In 1Jh 3:12 heb je gezien wat Kaïn deed met zijn broer. Zoals Kaïn tegen zijn broer optrad, zo treedt de wereld tegen jou op. Jij bent iemand die uit God geboren is. Daarom is het leven uit God in jou aanwezig en wordt het zichtbaar. Dat wekt de haat van de wereld op, want die voelt zich daardoor veroordeeld. Ook al zeg je niets, je hele leven is een getuigenis tegen de wereld die met God geen rekening houdt. De wereld wil ook niets van God weten, maar kan er door jou niet omheen. Je maakt hetzelfde mee als Abel en ook als de Heer Jezus. De haat komt vooral van de godsdienstige wereld. Kaïn was een godsdienstig mens toen hij zijn broer vermoordde. Hij bracht immers ook een offer aan God (Gn 4:3; Hb 11:4). De Heer Jezus is vermoord door de godsdienstige leiders van Zijn volk.

De wereld waar je het meest de onverdraagzaamheid en haat van zult ervaren, is de godsdienstige wereld, waar de naamchristenen het te zeggen hebben. Misschien dat je dat verwondert. Dat hoeft niet, zegt Johannes hier (vgl. Op 17:6-7). Je behoort namelijk tot een gezelschap dat hij hier voor de enige keer in zijn brief aanspreekt met “broeders”, waarmee hij zowel broeders als zusters bedoelt. Uit deze naam straalt de warmte van de familieverhouding tegenover de koude haat van de wereld.

1Jh 3:14. Door deze familieverhouding en de waardering daarvan weet je dat je uit de dood bent overgegaan in het leven. Je hebt de broeders lief. Misschien dat die liefde wel eens op de proef wordt gesteld en dat je die liefde voor de een wat sterker voelt dan voor de ander, maar die liefde is er. Als je eraan denkt dat de Heer Jezus evenals voor jou ook voor je broeder is gestorven en dat je broeder ook de Heer Jezus liefheeft, is die ‘klik’ er. Je bent op het terrein van het leven en niet meer op het terrein van de dood. Broederliefde hoort bij het leven en niet bij de dood. Op het terrein van de dood heerst de dood, daar wordt gedood. Op het terrein van het leven is de atmosfeer van het leven en ben je omgeven door de sfeer van liefde.

“Wie zijn broeder niet liefheeft”, heeft daaraan geen deel, maar “blijft in de dood”. Het gaat hier natuurlijk om iemand die wel het woord ‘broeder’ in de mond neemt, maar geen nieuw leven heeft. Zo iemand leeft in de dood, heeft zijn verblijf in de dood, de sfeer en de geur van de dood hangen om hem heen. Hij is echter niet alleen door de dood omgeven, het kenmerkt hem ook, het is ook in hem.

1Jh 3:15. Iemand die zijn broeder niet liefheeft en in de dood verblijft, is tevens iemand die zijn broeder haat. Hij bekijkt zijn broeder met ogen vol dodelijke haat. Zijn gezindheid is die van een “mensenmoordenaar”. Hij is niet uit op het leven van zijn broeder, maar op zijn dood. Je weet dat zo iemand geen eeuwig leven in zich heeft wonen. Hij heeft het nooit gehad, het is er totaal afwezig. Dwaalleraren zijn niet uit op het voeden van het nieuwe leven, maar ze zijn erop uit om het geloof van de kinderen van God te vergiftigen met valse leringen.

1Jh 3:16. Met de liefde is dat volledig anders. Die zoekt niet de dood, maar het leven voor de broeders. Liefde gaat zelfs zover, dat zij zelf in de dood gaat om aan anderen het leven te geven. Liefde moet je eerst leren kennen om zelf anderen te kunnen liefhebben. Je kunt liefde alleen leren kennen door die te ontvangen. Je kunt niet liefhebben als je zelf geen liefde ontvangen hebt, als een ander jou niet eerst liefde heeft bewezen. Jij hebt de liefde leren kennen door de Zoon van God, door wat Hij voor jou deed op het kruis (Gl 2:20). Hij heeft Zijn leven voor jou afgelegd.

Een voorbeeld. Als je ziet dat iemand dreigt te verdrinken en een ander redt hem, terwijl zijn redder daarbij verdrinkt, zie je liefde. Dat is echter liefde op afstand. Je neemt het waar, maar je bent geen betrokkene. Als jij echter de verdrinkingsdood dreigt te sterven en iemand redt jou ten koste van zijn eigen leven, dan ervaar je aan den lijve wat liefde is.

De Heer Jezus heeft Zijn leven voor je afgelegd. Dat is de hoogste uitdrukking van liefde. Een groter bewijs van liefde is niet mogelijk (Jh 15:13). En wat is het resultaat van die liefdedaad? Leven. Zie je de volkomen tegenstelling met wat Kaïn en de wereld bezielt en de valse leraren drijft? Hun inspirator is de duivel. De duivel leeft in de sfeer van de dood en blaast zijn instrumenten haat in om zoveel mogelijk mensen te vermoorden. Bij Christus hoort het leven, Hij is het middelpunt van het terrein van het leven.

Christus is gedood door moordenaars. Toch wordt het hier niet zo voorgesteld. Hier staat dat Hij Zijn leven “heeft afgelegd”. Het is een daad van Hemzelf. Hij heeft Zijn leven gegeven. Dat is het hoogste en absolute bewijs van de liefde die iemand voor een ander heeft. Hij is liefde, Zijn natuur, Zijn Wezen, is liefde en die liefde heb je ervaren, want die heeft zich over jou ontfermd. Tegelijk is dat de norm voor jouw liefde voor je broeders en zusters. Als Hij jouw leven is, werkt dat in jou hetzelfde als in Hem. Dan behoor jij ook je leven voor je broeders en zusters af te leggen. Dat gaat wel heel ver, hè?

1Jh 3:17. Maar denk je dat dit in de praktijk ook echt een keer van je gevraagd zal worden? Ik acht die kans voor mezelf vrij klein, welhaast uitgesloten. Het is alsof Johannes daarmee rekening houdt. Daarom geeft hij een andere test waaruit je kunt laten zien wat je voor je broeder of zuster overhebt. Je leven zul je misschien niet letterlijk voor je broeder of zuster moeten geven, maar je kunt je leven wel aan hen ter beschikking stellen, het voor hen inzetten (1Ko 16:15; 1Th 2:8). Hoe doe je dat?

Wel, je hebt aardse goederen. Nu zie je dat je broeder of zuster gebrek lijdt. De vraag is hoe je daarop reageert. Wie geen leven uit God heeft, in wie de liefde van God niet verblijft, sluit zijn hart daarvoor. Als er wel leven uit God is, als de liefde van God wel in je verblijft, reageer je totaal anders. Er zal dan een verlangen zijn om in dat gebrek, in dat tekort, te voorzien met de aardse goederen die je hebt.

Let erop, dat de broeder of zuster niet om hulp vraagt, maar dat de liefde het gebrek ziet, het waarneemt. De liefde handelt, zonder dat er een verzoek om hulp komt. Het is ook opmerkelijk dat het woord voor “aardse goederen” letterlijk ‘het leven[sonderhoud] van de wereld’ is. Zolang wij in deze wereld zijn, hebben we levensonderhoud nodig en kunnen we dat delen met anderen die daarin tekort hebben. Jakobus houdt zijn lezers voor dat wie zegt geloof te hebben, dat zal laten zien door te geven waar gebrek is (Jk 2:15-16). Johannes neemt het bezit van het nieuwe, eeuwige leven als uitgangspunt. Hier zie je dat de meest verheven waarheden in de meest dagelijkse omstandigheden hun uitwerking hebben.

Hierin zijn de voorschriften van het volk Israël ten aanzien van arme en rijke Israëlieten ook een illustratie voor ons (Dt 15:7-11). Als er arme Israëlieten waren, was dat een test voor de naastenliefde van de rijke Israëlieten. Er mochten geen uitvluchten worden gezocht om de verplichting te ontlopen om aan de arme naaste te geven. Een verstokt hart hield de hand gesloten. Wie een verstokt hart had, toonde dat hij God niet vertrouwde in de toezegging van zegen die Hij heeft gedaan. In de taal van Johannes kunnen we zeggen dat in zo iemand de liefde van God niet aanwezig was. Er was geen liefde tot God en geen liefde tot de naaste.

1Jh 3:18. Liefhebben is geen zaak van woorden alleen of van erover praten in algemene termen. Natuurlijk kan echte liefde uit woorden blijken. Je kunt door wat je zegt, anderen het bewijs van je liefde geven. Johannes zegt dit echter met het oog op de dwaalleraren die wel mooie praatjes hebben, maar bij wie geen echte zorg voor de gelovigen aanwezig is. Zij sluiten hun hart voor anderen en zijn uit op het bezit van anderen en willen hen aan zich onderwerpen (vgl. Gl 2:4-5). In dit licht moet je de oproep zien om niet lief te hebben “met [het] woord of de tong, maar met [de] daad en in waarheid”.

Liefhebben is een zaak van de daad en moet gebeuren in waarheid. Waarheid is hier niet de leer, maar heeft te maken met waarheid in het binnenste (Ps 51:8). Het gaat erom dat de liefde waarachtig en oprecht is. Er mag niet gegeven worden op basis van een kosten-batenanalyse. Als je geeft vanuit de gedachte er uiteindelijk beter van te worden, ontbreekt het aan oprechtheid.

Ergens beter van worden kan zowel in materieel als in geestelijk opzicht. Je kunt bijvoorbeeld ook iets aan een ander geven of voor een ander doen om daarvoor te worden geroemd. Ook dan kun je moeilijk van oprechte liefde spreken. Zelfs een gevoel van zelfvoldoening is ongepast. Dat bedoelt de Heer Jezus als Hij in ditzelfde verband – het bewijzen van weldadigheid – zegt dat je linkerhand niet mag weten wat je rechterhand doet (Mt 6:3).

Als het nieuwe leven werkt, zul je liefhebben met de daad en in waarheid zonder aan jezelf te denken. In de praktijk moeten we dat leren. We kunnen dat alleen leren van de Heer Jezus. Hij heeft volkomen onbaatzuchtig gegeven, zonder aan Zichzelf te denken.

Lees nog eens 1 Johannes 3:13-18.

Verwerking: Hoe breng jij je liefde voor je broeder of zuster in praktijk?

Copyright information for DutKingComments