1 Kings 1:5-40

Adonia wil koning worden

Het zwaard zou niet meer van het huis van David wijken vanwege zijn zonde met Bathseba (2Sm 12:10). Hij moet, naar het oordeel dat hij over zichzelf heeft uitgesproken, voor zijn zonde viervoudig boeten (2Sm 12:6). Dat is ook gebeurd. God ontneemt hem vier van zijn zonen. Het kind van Bathseba is door God Zelf weggenomen, Amnon is door de hand van Absalom omgekomen, Absalom is door Joab omgebracht en Adonia zal de vierde zijn die zal sterven.

Adonia (betekent ‘mijn Heer is Jahweh’) is nu de oudste zoon. Hij is geboren na Absalom, maar van een andere moeder (2Sm 3:3-4). Hij wil het koninkrijk, waarop hij als oudst levende zoon een claim legt. Het is voor iedereen duidelijk dat God het anders heeft bepaald. Ook Adonia weet dat. Dat verraadt hij door Salomo niet uit te nodigen. Hij weerstaat het woord dat God aangaande Salomo heeft gesproken. Hij is een beeld van de antichrist. Dat blijkt uit wat hij zegt: “Ík zal koning worden” (1Kn 1:5a; vgl. Js 14:13-14; Dn 11:36). Dit is eigen wil, het beginsel van zonde (1Jh 3:4). Uit deze uitspraak blijkt zijn hoogmoed en zijn opstand tegen God. Hij slaat dezelfde weg in als Absalom (1Kn 1:5b; 2Sm 15:1).

Adonia is een mooie jongen, maar met een verdorven karakter. De oorzaak daarvan is dat David hem zijn leven lang nooit heeft bestraft. David is hier geen beeld van de Heer Jezus of de Vader, maar van de oefeningen van de Geest van Christus Die hem tot een handelen wil brengen in overeenstemming met God. David komt daar echter niet aan toe. Zijn verantwoordelijkheid in zijn gezin heeft hij niet waargenomen.

In plaats daarvan heeft hij zich laten leiden door het mooie uiterlijk van zijn kinderen. We hebben dit ook gezien in zijn houding ten opzichte van Absalom (2 Samuel 15-19). Vaak wordt aan het getuigenis dat van de gezinnen van gelovigen behoort uit te gaan, schade toegebracht door een voorkeursbehandeling in de opvoeding van de kinderen. God handelt anders. Hij bewijst Zijn liefde juist door tuchtiging (Sp 13:24).

David heeft Adonia nooit een verwijt gemaakt. Het lijkt erop dat hij hem nooit iets heeft geweigerd wat hij wilde hebben of doen. Hij zal hem ook nooit rekenschap hebben gevraagd van wat hij gedaan had, of waar hij geweest was en hem nooit hebben bestraft voor het verkeerde. Nu moet David rechtvaardig lijden voor zijn toegeven aan hem. Zij, die hun zonen meer eren dan God door hun niet de noodzakelijke tucht te geven, verspelen de eer die zij van hun zonen mogen verwachten.

Joab en Abjathar sluiten zich bij Adonia aan. Joab is steeds te vinden op de plaats waar hij meent het meeste voordeel te behalen. Hij denkt alleen aan zichzelf. Hij meent dat David niets meer kan doen vanwege ouderdom en zwakheid en kiest de kant van de in zijn ogen sterkste partij. Abjathar is, als nakomeling van Eli, de vertegenwoordiger van de godsdienst waarover het oordeel is gekomen. Hij aanvaardt dat oordeel niet, wat blijkt uit zijn keus voor Adonia.

Anderen, zoals Zadok, Nathan, Benaja en de helden van David, worden niet door Adonia uitgenodigd. De ware priester (Zadok), de ware profeet (Nathan) en de ware dienaren (de helden) hebben niets te maken met iemand die zich gezag aanmatigt. Adonia vraagt hen niet, want hij weet dat zij niet zullen ingaan op zijn aanbod om mee te doen. Zij zijn altijd trouw geweest aan David en zullen dat ook blijven. Het is een goede zaak als mensen ons niet vragen om mee te doen met een kwade zaak omdat ze weten dat ze bot bij ons vangen.

Adonia geeft aan de samenzwering huichelachtig de schijn van eerbetoon aan God door dieren te slachten, alsof het om een dank- of vredeoffer gaat. Ongetwijfeld zal Adonia de zwakheid en ouderdom van zijn vader misbruikt hebben om zijn machtsgreep uit te voeren. Zijn plannen zullen echter mislukken omdat hij buiten God rekent.

De raad van Nathan

Vanaf 1Kn 1:11 beschrijft de Heilige Geest uitvoerig hoe Salomo door de handelingen van trouwe mensen koning wordt. God gebruikt het verstandige overleg van aan Hem toegewijde mensen om Zijn plannen te vervullen ten aanzien van Salomo. Wat in 1 Kronieken in rust gebeurt – er is daar geen sprake van Adonia –, zonder tegenstand en overleg (1Kr 23:1; 1Kr 29:22-25), vindt hier via veel gebeurtenissen plaats. Het wordt zelfs zo voorgesteld, dat het Salomo en Bathseba het leven zal kosten als de getrouwen niet handelen (1Kn 1:12). Zo waakt God over Zijn voornemen met Salomo, opdat het wordt uitgevoerd en niet verijdeld.

De eerste die optreedt, is Nathan, de profeet. Menselijkerwijs is het aan zijn oplettendheid en scherpzinnigheid te danken dat Gods plan niet faalt. De profeet is het getuigenis van Gods wil en wordt door Hem gebruikt om Zijn wil uit te voeren. Met woorden van wijsheid licht hij Bathseba in over de situatie dat Adonia koning is geworden en dat David daar niet van weet. Hij geeft haar raad met het oog op de redding van haar eigen leven en dat van haar zoon Salomo. Als Adonia koning zou worden, zou hij hen als zijn politieke tegenstanders zien en uit de weg ruimen.

Het is belangrijk om anderen, die gevaar lopen voor hun leven, te waarschuwen. Hier gaat het om het leven in Gods volk en vooral om het vervullen van Gods plannen. Als die gevaar lopen, moet er met kracht worden gewaarschuwd en ook worden overlegd om dit gevaar te bezweren. Ons leven is Christus. Als er gevaar dreigt dat we Hem niet als ons leven kunnen laten zien, moet er een waarschuwing uitgaan en gekeken worden hoe dat kan worden voorkomen.

Bathseba bij David

De harten van Bathseba en Nathan zijn een. Wat de een zegt, doet de ander. Er is eenheid in spreken en handelen. Bathseba doet wat Nathan heeft voorgesteld. Ze gaat naar de oude David, die zelfs niet meer in staat lijkt te zijn om van zijn bed af te komen. Ze benadert hem met de gepaste erkenning dat hij haar ‘heer’ is (vgl. 1Pt 3:6a).

Als David aan haar vraagt wat er met haar is, spreekt ze tot hem de woorden die de profeet Nathan tegen haar heeft gezegd. Ze herinnert hem aan wat hij haar heeft beloofd ten aanzien van haar zoon Salomo en spreekt hem aan op zijn verantwoordelijkheid tegenover het volk.

Nathan bij David

Terwijl Bathseba nog met David spreekt, verschijnt volgens afspraak Nathan op het toneel. Hij benadert de zaak van een andere kant dan hij Bathseba heeft laten zeggen. Hij laat het voorkomen alsof David bevel heeft gegeven dat Adonia hem zou opvolgen. Daarmee stelt hij de zaak voor zoals die naar buiten is gebracht.

Hij vertelt David wat Adonia heeft gedaan en gezegd. Wat hij van David wil weten, is of hij daar echt het bevel toe heeft gegeven, want niemand van de getrouwen weet er iets van. Zijn vraag is of David duidelijkheid wil geven.

Salomo zal koning zijn

Uit 1Kn 1:28 blijkt dat Bathseba na de binnenkomst van Nathan is weggegaan. Als Nathan is uitgesproken, wordt ze er weer bij geroepen. David richt het woord tot haar. Hij zweert bij de HEERE, de God van Israël, omdat het om Diens raadsbesluit gaat. Dat raadsbesluit wil hij uitvoeren. Hij lijkt zich bewust van een nieuwe aanval van de vijand, maar ook dat de HEERE hem daarvan zal verlossen, zoals Hij dat al zo vaak heeft gedaan (vgl. 2Sm 4:9; Ps 34:23). Hij verklaart plechtig dat Salomo in zijn plaats op de troon zal zitten. Hij spreekt over “uw zoon Salomo”. Zo wordt er drie keer over Salomo gesproken als de zoon van Bathseba (1Kn 1:12; 17; 30).

Salomo is ook de zoon van het volk. Eens zal het volk zeggen: “Een Zoon is ons gegeven” (Js 9:5). De Bruidegom in Hooglied spreekt over het gewillige volk door Wie Hij op Zijn koninklijke wagen wordt gezet (Hl 6:12). De weg wordt voor Hem door Zijn volk gebaand, zoals destijds David bij het verwerven van zijn koningschap door de helden werd geholpen (1Kr 12:23). Zo kunnen wij door onze trouw de dag van God verhaasten (2Pt 3:11-12).

Opdracht Salomo koning te maken

Hier spreekt David over “mijn zoon Salomo” (1Kn 1:33), de zoon van David. David laat Zadok, Nathan en Benaja roepen. Hij geeft Zadok en Nathan de opdracht om Salomo tot koning over Israël te zalven. Zij moeten zijn koningschap bekendmaken door op de bazuin te blazen en te zeggen: “Leve koning Salomo!” Zie ook “leve koning Adonia!” in 1Kn 1:25 en “mijn heer de koning David leve voor eeuwig!” in 1Kn 1:31.

Het gaat erom wie koning is in de praktijk van ons leven. Hoewel het koninkrijk van God nu nog niet openlijk is opgericht, mogen wij ons al in dat rijk bevinden (Rm 14:17-18; Ko 1:13). De toepassing van dit hoofdstuk is of de Heer Jezus in ons leven de plaats van heerschappij krijgt en dat van harte. Het gaat erom dat wij Hem in de praktijk van ons leven de plaats geven die Hij van God heeft gekregen, of Hij in ons leven op de troon zit, of dat wij zelf op de troon van ons leven zitten.

David geeft opdracht Salomo op “mijn troon” te laten plaatsnemen. Het koningschap van Salomo werd betwist. Daarom moet er op deze wijze worden gehandeld. Het koningschap van David en ook dat van Saul is nooit betwist geworden. Salomo moet plaatsnemen op het muildier, het dier van de vrede (Zc 9:9). Het rijden op het muildier van de koning is het teken dat hij die daarop zit als zijn opvolger zal plaatsnemen op zijn troon. David spreekt erover dat hij hem heeft bestemd tot vorst over Israël en over Juda. Dat kan hij zeggen omdat hij hiermee helemaal in overeenstemming is met Gods plan.

Benaja stemt er van harte mee in. Hij wenst dat het woord van de koning een woord van de HEERE zal worden en dat de HEERE met Salomo zal zijn, zoals Hij met David is geweest. Hij wenst zelfs dat Salomo groter zal zijn dan David. Dit is geheel in overeenstemming met de verlangens van David. Zo zal de regering van de Heer Jezus vele malen groter zijn dan de weg van vernedering die Hij eens op aarde is gegaan.

Salomo tot koning gezalfd

De zalving van Salomo gebeurt door Zadok, samen met Nathan (1Kn 1:45). Hiervoor wordt de oliehoorn gebruikt uit de tent die door David op Sion is opgericht voor de ark (2Sm 6:17). De tabernakel staat dan nog in Gibeon. De olie zal de heilige zalfolie zijn geweest, waarmee de priesters en de voorwerpen van de tabernakel werden gezalfd (Ex 30:23-30). Er is geroep en gejuich vanwege de zalving van Salomo.

Copyright information for DutKingComments