1 Kings 11:14

De tegenstander Hadad

Zolang Salomo dicht bij de HEERE en bij zijn plicht blijft, is er “geen tegenstander en geen dreiging van kwaad” (1Kn 5:4). Maar als gevolg van zijn afwijking van de HEERE en het zich wenden tot de afgoden is het voorbij met de vrede van zijn koninkrijk. Er komen drie tegenstanders naar voren, twee uit het buitenland en één uit Israël, dus van binnenuit. Tegenstanders zijn een tuchtroede in de hand van God om Zijn volk weer naar Hem te doen terugkeren, zodat het niet omkomt (1Ko 11:32; Js 10:5-7; Hb 12:11-13).

De eerste buitenlander is Hadad, een belangrijk man in wie de slechte eigenschappen van de Edomieten en van de Egyptenaren zich verenigen. Deze man zou nooit enige kans hebben gehad tegen Salomo op te staan als de HEERE hem niet had gesterkt. De haat in het hart van deze man is groot (1Kn 11:25b).

Als kleine jongen is hij ontsnapt aan het oordeel dat David over Edom heeft gebracht (2Sm 8:13-14). Hij is gevlucht naar Egypte, naar de farao. Deze heeft hem een huis, brood, een stuk land en een vrouw gegeven. Als hij volwassen is geworden, ziet hij zijn kans, na de dood van David, om zijn haat de ruimte te geven. Hij houdt het niet meer uit in Egypte en gaat terug naar Israël, dat hij “mijn land” (1Kn 11:21) noemt. Hadad heeft geleefd voor de dag dat hij wraak zou kunnen nemen.

De geestelijke les ligt voor de hand. Een kleine zonde die niet wordt geoordeeld, groeit op en wordt sterker. De zonde laat zich gelden in haat tegen alles wat van God is en is niet tevreden met het genot van de wereld. De zonde zoekt de schade van het volk van God. Daarom moeten wij elke zonde in de kiem smoren door de kleinste afwijking van Gods wil te oordelen.

Copyright information for DutKingComments