‏ 1 Kings 11:31

De tegenstander Jerobeam

Eerst is Salomo Jerobeam goed gezind en beloont hem vanwege zijn werk. Jerobeam maakt carrière. Dit is de man die God voor de tien stammen heeft bestemd. Anders dan de beide tegenstanders van buiten het land handelt Jerobeam niet uit haat. Salomo of David hebben hem niets gedaan wat aanleiding kan zijn voor haat. Hij is een dienaar van Salomo en komt tegen hem in opstand. Waarom dat zo is, wordt vervolgens meegedeeld. Het komt erop neer dat hij tegen Salomo in opstand komt vanwege een profetie.

Jerobeam wordt door God door middel van de profeet Ahia aangewezen als de nieuwe koning over het afgescheurde deel van Israël. Dat gebeurt door middel van een symbolische handeling met een “nieuw kleed”. Enkele keren wordt vermeld dat het een nieuw kleed is. Het nieuwe kleed stelt het nieuwe, ongedeelde rijk voor. Daaraan komt een einde, wat symbolisch wordt voorgesteld in het scheuren van het nieuwe kleed. De symbolische handeling maakt de voorzegging tot een gebeurtenis die al heeft plaatsgevonden. Zoals het kleed is gescheurd en daar voor de ogen van Jerobeam op de grond ligt, zo is in Gods raad de verdeling van het rijk al een feit.

Ahia laat door het scheuren van het kleed zien dat God tien stammen van Salomo wegneemt en slechts één stam aan het huis van David overlaat. De tien stammen worden vaak ‘Efraïm’ genoemd, naar de afkomst van de eerste koning uit deze grootste stam.

Jerobeam krijgt te horen dat hij koning zal zijn en ook waarom. Uitvoerig vertelt Ahia wat er allemaal mis is gegaan met Salomo. Het moet voor Jerobeam een duidelijke waarschuwing zijn niet in hetzelfde kwaad te vallen, want de gevolgen zullen voor hem niet anders zijn. Hij krijgt het koningschap over de tien stammen niet omdat hij beter dan Salomo zou zijn (vgl. Dt 9:4).

Als Ahia tegen hem zegt dat hij zal heersen over alles wat hij begeert, kan dat een zinspeling zijn op de verborgen, maar door God gekende, begeerte van zijn hart om koning te worden (1Kn 11:37; vgl. 1Sm 9:20). Er is echter een voorwaarde en dat is dat hij moet wachten tot Salomo is gestorven. Wachten op de tijd van God is van het grootste belang, ook voor ons. Hij krijgt de belofte dat God met hem zal zijn als hij naar God zal luisteren en Hem gehoorzaamt, zoals ook David heeft gedaan.

Als Jerobeam zondigt, gaat hij bewust tegen Gods waarschuwingen in. Hij kan niet wachten. Hij ziet de macht voor zich en wil die voortijdig grijpen (1Kn 11:26) omdat hij zelf door de macht gegrepen is. Wat hij heeft gedaan, lezen we niet, maar uit de reactie van Salomo, die hem wil doden, zien we dat Jerobeam heeft geprobeerd de troon te bestijgen tijdens het leven van Salomo.

Onder alle koningen van de tien stammen die Jerobeam zijn opgevolgd, hebben we geen koning die God trouw is gebleven. Het begint met Jerobeam, waarna knecht volgt op knecht. In een enkel geval wordt een koning door zijn zoon opgevolgd, maar verder vindt elke troonopvolging plaats door het grijpen van de macht waarbij de regerende koning wordt vermoord. Dat is dan Jerobeam niet gelukt.

Uit de reactie van Salomo zien we ook dat hij zich niet buigt onder de tucht van God, maar zich keert tegen de tuchtroede van God. Hij wil als het ware Gods hand wegslaan. Eigenhandig probeert hij het middel uit te schakelen dat God heeft ingezet. Dit spreekt het verkeerde gedrag van Jerobeam niet goed, maar het openbaart ook de gezindheid van het hart van Salomo. Het lukt Salomo niet de door God aangewezen opvolger om te brengen, zoals het ook Saul niet lukte zijn opvolger David om te brengen.

Toch is er hoop dat Salomo zich voor God heeft verootmoedigd en tot berouw en bekering is gekomen. Salomo is wel gevallen, maar niet verworpen. Er zijn daarvoor enkele aanwijzingen. Een van die aanwijzingen hebben we in het door hem geschreven boek Prediker. In bedekte termen vertelt hij daarin over de bittere ervaringen die hij heeft opgedaan. Onder al de vrouwen die hij heeft gehad, was er niet één die hem het geluk gaf waar hij naar zocht. Het is de aanduiding van een verbroken hart om de zonde, van een hart dat zich van de zonde heeft afgewend, zoals we dat ook vinden in Davids boetpsalmen, al zijn die ook van een andere aard. Gods genade werkt op verschillende wijze in het hart van hen die tot Zijn volk behoren.

Een andere aanwijzing zien we in wat God over hem tegen David heeft gezegd: “Ik zal hem terechtwijzen met een stok [als] van mensen … Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals Ik die deed wijken van Saul, die Ik voor uw [ogen] weggenomen heb” (2Sm 7:14-15). God kan wel toelaten dat degenen die Hij liefheeft in zonde vallen maar Hij zal niet toelaten dat zij erin blijven liggen. Nog een aanwijzing is dat zijn regering samen met die van David als voorbeeld wordt gesteld van een goede regering (2Kr 11:17).

Hoewel de genoemde redenen aanleiding zijn om te veronderstellen dat hij berouw heeft gehad en zich bekeerd heeft, heeft het de Heilige Geest goed gedacht om dit toch niet uitdrukkelijk te vermelden. We worden erover in het onzekere gelaten. Dat houdt de waarschuwing in dat we niet moeten menen dat we wel kunnen zondigen, met in het achterhoofd de gedachte dat het toch wel weer goed komt. Wie zichzelf zo misleidt, zal daarvan de bittere vruchten plukken.

Copyright information for DutKingComments