1 Kings 12:1-24

Inleiding

In dit hoofdstuk zijn we gekomen op een belangrijk punt in de geschiedenis van Israël: de treurige scheiding van het rijk in twee rijken. Deze scheuring heeft twee aanleidingen. De eerste is de zonde van Salomo. Daarover bericht het vorige hoofdstuk. De tweede is de dwaasheid van de zoon van Salomo, Rehabeam. Daarover lezen we in dit hoofdstuk.

De geschiedenis van de beide rijken die door de scheuring zijn ontstaan, verloopt globaal in drie perioden:

1. In de eerste periode, dat is voor Israël de tijd van Jerobeam tot Omri en voor Juda van Rehabeam tot Asa (1 Koningen 12-16), staan de beide rijken vijandig tegenover elkaar.

2. Deze vijandschap houdt op in de tweede periode, voor Israël is dat onder Achab en zijn zonen Ahazia en Joram en voor Juda onder Josafat, Joram en Ahazia. In die periode verzwageren beide koningshuizen zich met elkaar. Ook verbinden ze zich in een gemeenschappelijke strijd tegen buitenlandse vijanden. Dit samengaan eindigt wanneer Jehu de beide koningen van de rijken, Joram van Israël en Ahazia van Juda, tegelijk doodt (1 Koningen 17:1 tot 2 Koningen 10:27).

3. Op deze tijd van vereniging volgt een derde periode die voor Israël begint met Jehu en voor Juda met Joas, waarin weer vervreemding en strijd tussen de beide rijken komt, tot ten slotte het rijk Israël door de Assyriërs wordt weggevoerd.

Na de deling van het rijk blijft het noordelijke rijk ‘Israël’ heten. De geschiedenis van dat rijk, dat van de tien stammen, is een beeld van de geschiedenis van de christenheid, ofwel het koninkrijk der hemelen. We zien in die geschiedenis de geschiedenis van het volk van God in de nieuwtestamentische tijd en wel vanuit het gezichtspunt van de verantwoordelijkheid van de mens.

De geschiedenis van Israël laat zien wat er van dat rijk is geworden, zoals we ook weten hoe het met de christenheid zal gaan. De geschiedenis van de christenheid vinden we in Openbaring 2-3. Tussen die geschiedenis en die van het tienstammenrijk van Israël is een duidelijke parallel (zie de toelichting bij 1 Koningen 11:1-8).

De grote massa, zowel van het tienstammenrijk als van de christenheid, valt steeds verder van God af. Daartegenover staat voor Israël het tweestammenrijk Juda, waar koningen regeren uit het geslacht van David. Tegenover de afvallige massa in de christenheid staat een overblijfsel dat de Heer trouw blijft. Zowel Juda als het trouwe overblijfsel in de christenheid is zwak, maar God verbindt Zich met hen. Te midden van hen doet Hij Zijn Naam wonen.

Rehabeam gaat naar Sichem

Salomo, de wijste man op aarde, is gestorven. Hij laat al zijn rijkdom na aan een dwaze zoon. Rehabeam is een man zonder eigen overtuiging. Hij laat zich door anderen sturen. Dit blijkt al direct aan het begin. Rehabeam gaat naar Sichem om zich daar tot koning te laten maken. Sichem is een soort compromisplaats, een plaats weliswaar in Efraïm, maar toch ook tussen de rijken in. Het is de plaats van de oude volksvergadering (Jz 24:1), waar in de tijd van de richters Abimelech, de zoon van Gideon, zich tot koning heeft opgeworpen (Ri 9:1).

Rehabeam gaat daarheen omdat het volk daarheen is gegaan. Hij laat zich leiden door de wil van het volk in plaats van door de wil van God, Die Jeruzalem als de plaats van Zijn troon heeft aangewezen. Door daarheen te gaan wil hij de eenheid van het volk te bewaren.

De vraag om een lichter juk

Het volk, onder aanvoering van Jerobeam, is ook niet goed bezig. Toen ze destijds een koning wilden, heeft God hen er al voor gewaarschuwd wat hun koning met hen zal doen (1Sm 8:11-18). Nu willen ze dit juk afwerpen. Jerobeam wordt geroepen. Onder zijn aanvoering gaat het volk naar Sichem en doet Rehabeam het voorstel tot verlichting van het zware juk dat Salomo hun heeft opgelegd.

We zien hier al dat het volk mort. Ze stellen hun voorwaarden: als Rehabeam doet wat zij voorstellen, zullen zij hem dienen. Een dergelijke houding past het volk niet. Salomo heeft ongetwijfeld veel van het volk gevraagd voor zijn hofhouding en vele bouwwerken. Hij heeft het volk echter ook de zegen van vrede gegeven tijdens zijn hele regering en hen welvarend gemaakt. Ze hebben gegeten en gedronken en zijn blij geweest en hebben allen in veiligheid gewoond (1Kn 4:20; 25). Ze hebben geen reden tot klagen.

Als een mens de voordelen en zegeningen vergeet die God hem schenkt en alleen denkt aan zijn plichten, wordt hij ontevreden. Dan lijkt het alsof hem een zware last wordt opgelegd. Zo is het ook in onze verhouding tot de Heer Jezus. Wie Hem voorwaarden stelt, omdat men Hem te hard vindt, kent Hem niet en heeft geen oog voor de vele zegeningen die Hij geeft.

Het advies van de oudsten

Nog duidelijker dan in 1Kn 12:1 blijkt het dat Rehabeam geen eigen mening heeft en meedrijft op de raad van anderen als het volk met een verzoek bij hem komt. Het verzoek is om de zware dienst die Salomo het volk heeft opgelegd te verlichten. Om te weten hoe hij op dit verzoek moet reageren, vraagt hij om bedenktijd. Hij wil eerst raad inwinnen. Het inwinnen van raad op zich is niet verkeerd, maar later blijkt dat hij luistert naar de raad van zijn leeftijdgenoten. Met hen is hij opgegroeid, met hen zal hij immers ook zijn tijd moeten uitdienen. Die ouden zullen er binnenkort niet meer zijn.

De ouden geven een goede raad. De opstelling die zij Rehabeam aanbevelen, is de beste. Ze zeggen tegen hem dat het volk hem zal dienen als hij de dienaar van het volk wil zijn. Door als heer dienaar te zijn en te dienen ben je pas een goede heer. Dat is de gezindheid van de Heer Jezus. Hij heeft als de Heer en Meester de Zijnen gediend (Jh 13:14-15). Zo is Hij in hun midden geweest. Daarmee heeft Hij een voorbeeld nagelaten. Zoals Hij gedaan heeft, moeten ook de Zijnen zich gedragen tegenover anderen (Lk 22:26-27).

Het advies van de jonge mannen

Rehabeam voelt er niets voor zich naar de raad van de oudsten te voegen en zich als dienaar op te stellen. Hij verwerpt hun raad. In plaats van bij de HEERE te rade te gaan wendt hij zich tot zijn leeftijdgenoten en pleegt overleg met hen. Deze jonge mannen staan in zijn dienst. Evenmin als hij zoeken zij het welzijn van het volk. Ze denken alleen aan hun eigen positie, terwijl ze beseffen dat ook Rehabeam alleen daarop uit is. De jonge mannen geven hem de raad zich hard op te stellen. Hij moet zijn macht goed laten voelen, zodat iedereen weet wie de baas is.

Ze adviseren hem nog een schepje op het juk te doen dat Salomo het volk heeft opgelegd en waarover ze zich beklagen. Met het gezegde “mijn pink is dikker dan het middel van mijn vader”, bedoelen de jonge mannen dat Rehabeam het volk moet vertellen dat zijn macht veel groter is dan die van zijn vader.

Hun advies is typisch dat van de jeugd. Ze geven hem de raad nog harder dan Salomo op te treden. Dat hoort bij de jeugd. Die wil zichzelf bewijzen. Het hoort niet bij de christen; die moet leren zichzelf te verliezen en wordt opgeroepen om de begeerten van de jeugd te ontvluchten (2Tm 2:22).

Het harde antwoord

Rehabeam luistert naar de raad van de jongemannen en deelt die aan het volk mee. Hij geeft het volk gelijk in hun onterechte bewering dat zijn vader hun een zwaar juk had opgelegd. Hij eert daarmee zijn vader niet. Ook heeft hij geen boodschap aan wat zijn vader in zijn wijsheid heeft gezegd en gedraagt zich als een dwaas (Sp 15:1; Sp 16:18). Salomo heeft erover gesproken dat het mogelijk is dat hij de resultaten van al zijn gezwoeg zou moeten overlaten aan een dwaze zoon (Pr 2:18-19). Dat is wat hier gebeurt.

Rehabeam toont geen enkel respect voor zijn vader. Wat zijn vader heeft gedaan, schildert hij af als onbeduidend. Daartegenover stelt hij zijn eigen grootheid. Uit zijn hele houding blijkt tevens hoezeer hij het volk minacht.

De ommekeer is van de HEERE

Dat hij het harde antwoord geeft, “kwam … van de HEERE”. Kon Rehabeam dus niet anders? Dat kon hij wel. Dit is het raadsel dat zo vaak in de Schrift te vinden is. Kijk bijvoorbeeld naar de farao, of naar Judas, of naar Israël. Neem Israël. Móest dit volk de Heer Jezus overleveren? Nee! Toch deden ze het en wel omdat zij Hem niet wilden. Toch staat er ook dat het volk Hem heeft overgeleverd “naar de bepaalde raad en voorkennis van God” (Hd 2:23).

Zet God dan toch aan tot zonde? Nee, dat doet Hij nooit, Hij is nooit de bewerker van de zonde. Wat dan? Hij weet volmaakt wie de mens is. Hij weet het handelen van de mens, waarvoor deze zelf ten volle verantwoordelijk is, in Zijn plannen in te passen. Zo wordt de mens in zijn eigenzinnige handelen een medewerker aan de uitvoering van Gods plannen. We zien hier we de vervlechting van Gods raad en de verantwoordelijkheid van de mens, een vervlechting die door ons niet te begrijpen is. We zien het ook bij de bekering van de mens en de uitverkiezing van God.

Zo is Rehabeam hier schuldig aan een dwaze reactie, met de opstand van het volk tot gevolg. Anderzijds gebeurt deze ommekeer van de HEERE, omdat Hij dit naar aanleiding van het gedrag van Salomo heeft gezegd.

De scheuring is een feit

De gespierde taal van Rehabeam heeft een verwoestende uitwerking. Het harde antwoord geeft de ontevredenen het excuus dat ze zochten om zich aan het gezag van Rehabeam te onttrekken. In 1Kn 12:16 wordt de tweedeling hardop uitgesproken en uitgevoerd. Het is dan het jaar 931 v.Chr. Heel Israël keert zich tegen het huis van David, waaraan niemand trouw blijft dan alleen de stam van Juda (1Kn 12:20).

Het noemen van de naam van “David” toont aan dat de haat dieper zit dan alleen tegen de regering van Salomo. Het is de uiting van een diepgewortelde jaloersheid bij de stam Efraïm op Juda, de stam van David. Efraïm heeft zich altijd de belangrijkste gevoeld, maar heeft die plaats niet van God gekregen. Daar legt de stam zich niet bij neer en grijpt nu zijn kans om de voornaamste te worden. Jerobeam wordt koning over heel Israël, met uitzondering van het kleine deel dat tot de stam Juda behoort. Toch oefent Jerobeam ook daar zijn koningschap uit, want hij is ook koning over de Israëlieten die in Juda wonen.

Rehabeam lijkt blind te zijn voor de situatie. Alsof er niets is gebeurd, stuurt hij de belastinginner Adoram naar Israël om geld voor hem te innen. Dat is olie op het vuur. Deze Adoram herinnert als geen ander aan het zware juk van Salomo en dat hebben ze juist met kracht van zich geworpen. Adoram wordt door heel Israël gestenigd. Door met de moed der wanhoop te vluchten ontsnapt Rehabeam zelf ternauwernood aan de dood.

De HEERE bevestigt de scheuring

Rehabeam legt zich niet bij de situatie neer. Als hij zijn fout inziet, wil hij de schade gaan herstellen. Hij wil de opstand neerslaan en brengt daartoe een sterk leger op de been. Daarmee wil hij ten strijde trekken tegen zijn broeders om hen aan zich te onderwerpen. Hij wil en zal hun koning zijn. Een vreselijk plan.

Maar er is nog een trouwe getuige. Dat is Semaja. Hij wordt met nadruk “de man Gods” genoemd. God kan tot hem met Zijn woord komen. God kan hem gebruiken om Zijn gedachten bekend te maken in een situatie van verwarring als gevolg van de eigen wil. Rehabeam wordt ertoe gebracht tot inkeer te komen.

De boodschap van God door Semaja luidt: “Deze zaak is bij Mij vandaan gekomen.” De scheuring van het rijk is niet een zaak die buiten Gods besturing is omgegaan. Het is Hem niet uit de hand gelopen. Het falen van Rehabeam is de vervulling van wat God tegen Jerobeam heeft gezegd. Voor Rehabeam is deze uitspraak reden om af te zien van zijn voornemen. De gevolgen van zonden kunnen niet altijd ongedaan worden gemaakt. Hij doet er verstandig aan zich bij de ontstane situatie neer te leggen. Of het woord van de man Gods hem tot echte inkeer heeft gebracht, blijft een vraag.

Het is ook belangrijk te zien dat naarmate het koningschap vervalt, de dienst van profeten naar voren komt. We hebben Ahia al ontmoet met een boodschap voor Jerobeam in de tijd van de grote ontrouw van Salomo (1Kn 11:29). In die tijd horen we ook van de profeten Nathan en Jedi (2Kr 9:29). Nu horen we van Semaja. Door profeten blijft God in Zijn genade in tijden van verval tot Zijn volk spreken. Zij vormen als het ware de schakel tussen Hem en Zijn volk, een schakel die eerst door de priesters werd gevormd. Voor ons blijft, juist in tijden van verval, het Woord van God de verbinding tussen het hart en God. Daardoor deelt Hij ons Zijn gedachten mee over de weg die we te midden van het verval moeten gaan.

Het is een geweldige bemoediging dat we van elke zaak mogen weten dat de Heer zegt: “Deze zaak is bij Mij vandaan gekomen.” Dat betekent dat niets in ons leven Hem uit de hand loopt. Al onze woorden, daden en overleggingen weet Hij. Niets is voor Hem verborgen (Ps 139:1-6). Hij kent ook de gevolgen van alles wat wij doen. Hij weet alles in Zijn plan met ons leven in te passen, zonder dat het onze eigen verantwoordelijkheid vermindert. Gebeurtenissen uit ons leven waaraan wij met schaamte terugdenken (vgl. Rm 6:21), weet Hij toch te gebruiken voor Zijn doel. Het zal tot ons welzijn zijn, als we ons onderwerpen aan Zijn plannen met ons leven en ons leven daaraan aanpassen.

Copyright information for DutKingComments