1 Kings 13:4

Jerobeams hand

Jerobeam schrikt niet van het woord van God. Hij meent deze indringer en verstoorder van zijn plannen het zwijgen te kunnen opleggen. Hij strekt zijn hand uit en geeft bevel de man Gods te arresteren. Zijn uitgestrekte hand is een teken van zijn autoriteit. Zijn hand verstijft echter, waardoor die hand volkomen krachteloos wordt, wat aangeeft dat Gods autoriteit groter is. Gods gezag blijkt ook daaruit, dat intussen gebeurt wat de man Gods heeft gezegd. Het altaar scheurt en de as wordt uitgestort. Dan bindt Jerobeam in en vraagt om voorbede. Hij spreekt tot de man Gods over “uw God” en niet over ’mijn God’. Hij heeft zelf geen relatie met God als zijn God.

Hij vraagt niet om voor hem te bidden dat zijn zonde vergeven zal worden, wat erop zou duiden dat zijn hart was veranderd. Hij vraagt alleen dat zijn hand weer genezen zal worden, terwijl hij zijn hart verhardt. Zo wilde de farao dat Mozes zou bidden, dat God “alleen deze dodelijke [plaag nog] van mij wegneemt”, maar niet zijn zonde (Ex 10:16-18). De profeet heeft als een echte man Gods kwaad met goed vergolden. Hij spreekt direct voor hem tot God. Hij handelt in de geest van wat Christus heeft gezegd tegen Zijn discipelen, dat ze zullen bidden voor hun vervolgers (Mt 5:10; 44).

Copyright information for DutKingComments