1 Kings 17:1-6

Inleiding

Nu we in de geschiedenis van Gods volk zijn aangekomen op het absolute dieptepunt ervan, plaatst de Heilige Geest de profeet Elia voor onze aandacht. De persoon en de dienst van Elia zijn uitzonderlijk. Hij is een van de grootste persoonlijkheden in het Oude Testament. Hij is de eerste mens die een dode opwekt, hij is de enige die met vurige wagens en paarden naar de hemel gaat. Hij is wel “een man van gelijke natuur als wij” (Jk 5:17a), maar met een geweldig geloof. Hij is ook een bidder.

Hij leeft in een tijd van de grootste afval, een tijd waarin het Woord van God volkomen heeft afgedaan in Gods volk. In die tijd staat hij als een ware man Gods voor de rechten van God en getuigt van Hem als de levende God. Hij is een man met wie ieder die het welzijn van Gods volk aan het hart gaat, zich graag wil identificeren. Ook wij leven immers in een tijd waarin het Woord van God grotendeels heeft afgedaan. En dat niet zozeer in de wereld, maar in de christenheid.

Elia is een profeet. Profeten worden door God gezonden als Zijn volk van Hem is afgeweken. God wil door hen tot het hart en het geweten van het volk spreken. Profeten stellen Gods kracht voor en brengen Gods volk in het licht van God. Zij leggen de vinger op de afwijking, de zonde (Jh 4:16-19). Elia doet dat niet zachtzinnig, want hij kondigt droogte aan. Dat doet hij, omdat het hele volk de Baäl dient. Hij komt uit Gilead. We zouden kunnen zeggen dat hij met het oog op de afwijking van het volk een ‘balsem uit Gilead’ is (Jr 8:22). Hij stelt hun zieke toestand aan de kaak en reikt er een geneesmiddel voor aan. Dat geneesmiddel is boetedoening en terugkeer tot de HEERE.

Van Elia – en ook van Elisa – hebben we geen bijbelboek in Gods Woord. Dat hebben we wel van veel profeten die tot de twee stammen hebben geprofeteerd, zoals van Jesaja, Jeremia, Ezechiël, enzovoort. De profetische dienst van de profeten in het tweestammenrijk hebben we in geschreven vorm in Gods Woord omdat hun dienst ook betrekking heeft op wat ook vandaag nog steeds toekomst is. In het tweestammenrijk is nog een zekere belangstelling voor Gods Woord, en de profeten kunnen naar dat Woord verwijzen in hun vermaningen. Zij spreken tot opbouwing, vermaning en vertroosting, zoals dat ook nu nog gebeurt in de gemeente (1Ko 14:3). Dat kan alleen als er harten zijn om het Woord op te nemen.

De profeten van het tweestammenrijk doen ook geen tekenen en wonderen, want die zijn voor de ongelovigen. Daarom doen Elia en Elisa wel wonderen, want zij hebben een boodschap voor een ongelovig volk.

Het woord dat Elia en Elisa als profeten spreken, heeft ook niet betrekking op de nabije of de verre toekomst, zoals dat wel bij de schrijvende profeten het geval is. Hun woord is gericht tot hart en geweten van het volk in de actuele omstandigheden, hier-en-nu. Het is een woord dat wordt ondersteund door wondertekenen.

De tekenen van Elia zijn buitengewoon krachtig. Ze staan in verbinding met de hemel. Eenmaal heeft hij de hemel gesloten en viermaal heeft hij de hemel geopend. Hij sluit en opent de hemel met betrekking tot regen (Jk 5:17-18). Hij opent de hemel ook om er vuur uit te laten neerdalen, eenmaal over het offer (1Kn 18:36-38) en tweemaal over zijn vijanden (2Kn 1:8-14). Zoals al is gezegd, heeft hij een dode opgewekt (1Kn 17:21-22).

Hij alleen heeft als profeet een directe opvolger in Elisa (2Kn 2:1; 11-14) en hij heeft een opvolger in zijn geest in Johannes de doper (Lk 1:17). Het Oude Testament sluit af met zijn naam (Ml 4:5-6). Hij is erbij, samen met Mozes, als de Heer Jezus op de berg der verheerlijking verschijnt (Mt 17:3). Ten slotte herkennen we hem in een van de twee getuigen in de eindtijd (Op 11:6).

Elia wordt “man Gods” (1Kn 17:18; 24) genoemd. In het Nieuwe Testament ontmoeten we een ‘man Gods’ in brieven aan personen. Daar wordt die persoon “mens Gods” genoemd (1Tm 6:11; 2Tm 3:17). Het kan een man zijn, het kan ook een vrouw zijn. In de eerste brief aan Timotheüs gaat het om de “latere tijden” (1Tm 4:1). De kenmerken daarvan zijn het “verbieden te trouwen” en het gebod “zich van voedsel te onthouden” (1Tm 4:3). Onder invloed van verleidende geesten en leringen van demonen zijn deze kenmerken ontstaan. De middeleeuwse christenheid, zoals die in het rooms-katholicisme toen is begonnen en nog steeds voortgaat, is de broedplaats ervan.

In de tweede brief aan Timotheüs is het verval nog verder gegaan. Het gaat daar om de “laatste dagen” (2Tm 3:1). Het kenmerk daarvan is dat er in de christenheid mensen zijn die ogenschijnlijk Godsvrucht hebben, maar die liegen, want ze verloochenen de kracht daarvan (2Tm 3:5).

Profetisch worden deze kenmerken beschreven in het boek Openbaring, in de zendbrief aan de gemeente in Thyatira (Op 2:18-29). Die zendbrief maakt deel uit van zeven zendbrieven waarin de kerkgeschiedenis door de eeuwen heen wordt weergegeven. In die brief is sprake van “de vrouw Izebel”, waardoor de parallel met de tijd van Elia boven elke twijfel verheven is. Daardoor kunnen we zeggen dat de geschiedenis van Elia ons lessen leert in verbinding met de geschiedenis van de kerk in de donkere middeleeuwen, een geschiedenis die actueel blijft omdat die doorloopt tot de komst van de Heer Jezus.

In die tijd worden geloofsgetuigenissen op een bijzondere wijze gewaardeerd, zoals we dat uit de mond van de Heer Jezus horen ten aanzien van een trouw overblijfsel in Thyatira (Op 2:19). In zulke tijden, waarin de waarheden zo bedekt zijn, is elk getuigenis over Hem van grote betekenis voor Hem. Voor Hem gaat het niet om grote kennis van de waarheid, maar om trouw te leven naar wat van de waarheid wordt gekend. Dat zien we in Elia, in Obadja en de honderd profeten die Obadja heeft verborgen en de zevenduizend die alleen door God worden gezien.

Toch is niet iedere gelovige in zulke tijden een ‘mens Gods’. Dat kan in die tijd alleen van Elia gezegd worden en dat kan nu alleen gezegd worden van iemand die openlijk voor Gods rechten opkomt, terwijl de massa van de belijdende christenheid er geen rekening mee houdt en velen die dat in het verborgen wel doen er niet openlijk voor uitkomen. Niet iedere gelovige Israëliet is een man Gods. Obadja is dat niet en ook de zevenduizend zijn dat niet. Zo is ook vandaag niet iedere gelovige een mens Gods.

Mensen die in het openbaar hun stem durven verheffen, zijn enkelingen. Het zijn de mensen die bijvoorbeeld dwars tegen alles in vasthouden aan de woordelijke, letterlijke inspiratie van de Schrift. Dit kenmerkt de mens Gods in de laatste dagen. In de “laatste dagen” (2Tm 3:1-5) zien we een toename van het kwaad dat de “latere tijden” (1Tm 4:1-5) kenmerkt.

‘Laatste dagen’ vragen volkomen toewijding aan het Woord als een kenmerk van een mens Gods (2Tm 3:16-17). Het vasthouden aan de inspiratie van Gods Woord is boven alles belangrijk in zulke donkere tijden. Dan komt het erop aan het woord van de volharding van de Heer Jezus vast te houden (Op 3:10-11), wat alleen kan als er wordt geleefd in een intieme persoonlijke betrekking met God. Zulke mensen krijgen te horen dat de Heer Jezus op hen “de Naam van Mijn God” zal schrijven (Op 3:12).

De periode dat de Heer Jezus op aarde was, wordt ook “[het] laatst van deze dagen” genoemd (Hb 1:1). Dat onderstreept de verbinding die er is tussen Elia en Johannes de doper, de voorloper van de Heer Jezus. Die verbinding blijkt ook uit hun optreden. Zo getuigt Elia in het paleis van Achab en Johannes in het paleis van Herodes. Beiden hebben ze de haat van de vrouwen van deze heersers ondervonden. Beiden hebben ze aan het einde van hun dienst een inzinking gehad. Daarom wordt er ook gezegd dat Elia en Johannes in geestelijk opzicht dezelfde persoon zijn (Lk 1:17a; Mt 11:13-14).

Daarenboven is Elia een beeld van de Heer Jezus, de grote Godsgezant. Christus is de grote Getuige van God. Hij heeft doden opgewekt op aarde. Hij heeft zegen voor arme heidenen, net als Elia, zoals we verderop zien, wanneer Elia in Sidon is. Hij heeft, evenals Elia, een offer gebracht op een berg, waarbij Hij Zelf het offer is.

We zien het beeld van de Heer Jezus als Elia op de berg Karmel staat, alleen tegenover de macht van de vijand, alleen met zijn offer. Het offer heeft Gods trouw aan Zijn volk getoond. Het offer wordt verteerd door het vuur van Gods oordeel. Daardoor wordt het volk gespaard en komt er weer zegen voor het volk. Dit optreden van Elia, het hoogtepunt van zijn dienst, is wel op treffende wijze een beeld van het werk van de Heer Jezus aan het kruis, waar Hij het oordeel droeg over de zonden van hen die Zijn volk zijn.

Verder zien we dat de Heer Jezus, net als Elia, veertig dagen in de woestijn is geweest. Hij heeft ook Zijn volgelingen geroepen, zoals Elia Elisa heeft geroepen. Hij is naar de hemel gegaan, wat ook met Elia is gebeurd.

Als ik een favoriet in het Oude Testament zou mogen hebben, is dat wel Elia. Ik heb grote bewondering voor deze man. Hij is in zichzelf niet anders is dan andere mensen (Jk 5:17a). Het is zelfs zo, dat van hem als enige oudtestamentische gelovige iets negatiefs in het Nieuwe Testament wordt gezegd. Van alle gelovigen in het Oude Testament die in het Nieuwe Testament worden genoemd, wordt alleen vermeld wat zij in het geloof hebben gedaan. Van Elia staat echter ook iets vermeld dat niet goed is. Hij heeft een keer het volk bij God aangeklaagd. Paulus verwijst daarnaar om aan te tonen dat God altijd een overblijfsel zal hebben naar de verkiezing van de genade (Rm 11:2-5).

Wat hem bijzonder maakt, is dat hij een man van gebed en een man Gods is. Hij is iemand die voor Gods rechten opkomt en die rechten laat gelden in een omgeving waar die rechten worden prijsgegeven en met voeten worden getreden. Dit karakter en deze kenmerken maken hem voor God het geschikte instrument om Zijn profeet te zijn. Wij mogen van hem leren waartoe God in staat is als wij bidders zijn die Hem in het volle recht van Zijn Woord erkennen.

Elia verschijnt voor Achab

Plotseling verschijnt hij op het toneel, Elia, de man uit Tisbe. Het wordt beschreven zonder het gebruikelijke ‘en het woord van de HEERE kwam tot …’. We weten niets van zijn afkomst, zijn familie, zijn opleiding. Alleen de plaats van herkomst wordt gegeven. Hij zal hier niet eigenmachtig zijn verschenen, maar in opdracht van God. Het is duidelijk dat hij in gemeenschap met God leeft.

We weten immers dat hij, voordat hij naar Achab gaat, heeft gebeden dat God op bovennatuurlijke wijze zal ingrijpen in Zijn volk. Hij heeft niet slechts een keer gebeden, maar vurig en aanhoudend, totdat hij de overtuiging heeft dat God hem zal geven waar hij om heeft gebeden. Daarmee openbaart hij Gods heiligheid en gerechtigheid. Met die overtuiging verschijnt hij voor Achab.

Hij dringt het paleis van Achab binnen en spreekt daar onverschrokken zijn boodschap. Zijn boodschap is kort. Zijn eerste woorden zijn een getuigenis aangaande God als “de HEERE, de God van Israël”. De God van Israël is de HEERE, Jahweh, en niet de Baäl. De HEERE is ook de God Die leeft. Dit getuigenis is noodzakelijk in een omgeving waar de levende God is buitengesloten. Elia zegt ook nog: “Voor Wiens aangezicht ik sta.” Dit is een prachtige uitdrukking. We horen iets dergelijks ook uit de mond van Abraham, Elisa en Gabriël (Gn 24:40; 2Kn 3:14; Lk 1:19).

Elia is zich ervan bewust dat hij in Gods tegenwoordigheid is, dat hij bij God is. Wie zich daar bevindt, kan onbevreesd Zijn woord spreken tot een machtige man als Achab, want deze grote koning verschrompelt in Gods tegenwoordigheid tot een nietig schepseltje. Er is geen enkele verlegenheid bij Elia in zijn optreden, of enige aarzeling in zijn woorden. Hij is overtuigd van Degene namens Wie hij hier voor Achab staat en namens Wie hij tot Achab spreekt.

Elia stelt vervolgens dat God Zich als de Levende zal openbaren door het volk de regen te onthouden. Hij zegt niet ‘zo zegt de HEERE’, maar hij spreekt met de autoriteit van God Zelf als hij zegt dat er geen regen zal zijn dan alleen op zijn woord, dat is het woord van Elia. Dit is geen aanmatiging, maar geloofsvertrouwen. Niets meer en niets minder dan die kracht, die overtuiging van het staan in Gods wil en het doorgeven van Zijn woorden, wordt gevraagd in tijden van het ergste verval.

God werkt door deze man ten gunste van Zijn volk. Is het dan genade om een dergelijke aankondiging van droogte en daarmee van hongersnood te doen? Ja. Elia kent Gods Woord en zodoende kent hij Gods gedachten. Hij heeft in Gods Woord gelezen dat er droogte komt als het volk ontrouw is (Lv 26:18-19; Dt 11:16-17; Dt 28:23-24). Hij heeft in zijn gebed aan God gevraagd dit woord waar te maken. Hij heeft gebeden zowel om het onthouden van regen als het geven ervan (Jk 5:17b-18).

Hij heeft ervoor gebeden omdat hij zo begaan is met het volk en zo ontdaan is over de oneer die God wordt aangedaan. God heeft hem duidelijk gemaakt op grond van dit woord te bidden en hij vertrouwt God op Zijn woord. Voor hem is God de levende God Die alleen gezag heeft over de regen (Jr 14:22) en niet de Baäl aan wie dit gezag door het ongeloof wordt toegekend. Hij spreekt dit woord, opdat het volk tot inkeer zal komen en zal terugkeren naar God en Zijn Woord.

Elia bij de beek Krith

Elia verdwijnt even plotseling van het toneel als hij erop is verschenen. Na het brengen van zijn boodschap komt het woord van de HEERE tot hem. Hij moet zich verbergen op een plek waar God voor hem zal zorgen. Het lijkt er niet op dat hij zich al direct verbergt voor Achab. Het is voorstelbaar dat Achab pas later naar hem op zoek gaat, als de uitwerking van zijn gebed duidelijk wordt. Elia gehoorzaamt en gaat naar de plek die God hem heeft gezegd. In de teruggetrokkenheid vormt God Zijn dienaar.

Openlijk optreden stelt de dienaar bloot aan het gevaar van zelfverheffing. Bij God in de verborgenheid heeft hij niemand anders dan God. Hier leert hij zichzelf in Gods tegenwoordigheid zien en leert hij Wie God is voor hem. Er is “een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken” (Pr 3:7b). Voor Elia is de tijd om te zwijgen nu gekomen, tot de volgende aanwijzing van God komt om weer te spreken. Het is een tijd van verdere voorbereiding op zijn dienst in de openbaarheid die we in het volgende hoofdstuk zien, als hij voor het hele volk staat. Ook andere dienaren hebben een dergelijke periode gekend. We zien het bij Mozes, David, Johannes de doper, Paulus en ook bij de Heer Jezus.

De HEERE voorziet Elia van brood en vlees door middel van onreine vogels, raven, en van water uit de beek. De profeet Obadja, zo zien we in het volgende hoofdstuk, voorziet honderd profeten van de HEERE van brood en water (1Kn 18:4). Raven zorgen niet voor hun jongen, maar God onderhoudt ze (Ps 147:9; Jb 39:3). In Zijn soevereiniteit zet Hij echter de raven in voor anderen (vgl. Ps 50:11). Zo heeft Hij altijd middelen ter beschikking om de Zijnen te voorzien van wat zij nodig hebben, zelfs al handelen die middelen daarin tegen hun natuur. De wijze waarop God voor Elia zorgt, is tegelijk een schande voor Israël. Blijkbaar is er niemand in Israël die voor de profeet wil zorgen.

Het brood en het vlees dat de raven hem brengen, spreekt van de Heer Jezus. Hij is “het brood van het leven” (Jh 6:35). De Heer Jezus zegt van het ‘brood’ ook het volgende: “En het brood dat Ik zal geven, is Mijn vlees voor het leven van de wereld” (Jh 6:51b). In Johannes 6 stelt Hij Zichzelf voor als het voedsel dat het middel is dat ons bevrijdt van alles wat onder de dood ligt. Als we uit Hem leven, worden we daarvan vrij. Dat kunnen wij leren uit wat Elia hier beleeft.

Drie keer heeft Elia de bijzondere voorzieningen van Gods zorg voor zijn onderhoud ervaren: hier bij de beek Krith door de raven, verderop in dit hoofdstuk bij de weduwe door het meel en de olie die niet opraken en in 1 Koningen 19 waar de Engel van de HEERE hem een koek en water geeft (1Kn 19:5-8).

Copyright information for DutKingComments