1 Kings 17:11-15

Een beetje meel en een beetje olie

Bij de poort van de stad ontmoet Elia de weduwe en stelt haar een vraag om te weten of zij de vrouw is die de HEERE heeft bedoeld (vgl. Gn 24:14). De vrouw op haar beurt herkent hem. De test maakt duidelijk dat er bij deze vrouw geloof is, in tegenstelling tot de vele weduwen in Israël tot wie Elia niet kon worden gezonden (Lk 4:25-26). Dat zij gelooft, horen we uit wat ze over de HEERE zegt. Ze spreekt over Hem als Degene Die leeft.

Het lijkt erop dat ze kan voldoen aan de vraag van Elia om wat water. Ze gaat in elk geval weg om water te halen. Als Elia echter ook om brood vraagt, moet de weduwe antwoorden dat ze niets in huis heeft dan alleen een beetje meel en een beetje olie. Deze erkenning van de werkelijkheid is precies wat God kan gebruiken.

Ze weigert niet het voor Elia te gebruiken, maar zegt dat dit het laatste is wat ze heeft voor haar zoon en zichzelf en dat zij beiden na het gebruik daarvan zullen moeten sterven. Er is bij haar niets van de geest van Nabal, die op het verzoek van David om iets van zijn rijkdom aan hem te geven als antwoord geeft: “Zou ik dan mijn brood, mijn water en mijn vlees nemen, … en zou ik het aan mannen geven van wie ik niet weet waar zij vandaan komen?” (1Sm 25:11).

Elia zegt tegen haar het voor hem te gebruiken, nadat hij haar heeft gerustgesteld met de woorden “wees niet bevreesd”. Hij belooft haar in de Naam de HEERE, de God van Israël, dat het meel en de olie niet zullen opraken. Hij noemt de Naam van de God van Israël in het door en door heidense Sidon. Gods Naam klinkt het helderst uit de mond van een mens Gods die zich bevindt in een omgeving waar de grootste duisternis heerst.

De weduwe neemt het woord van de profeet aan en gelooft dat ze er niet bij verliezen zal. Zij die God vertrouwen, zullen zonder bezwaar te maken het beetje dat zij hebben aan Hem ter beschikking stellen. Zij die met God handelen, zullen eerst Zijn koninkrijk zoeken. Ze zullen dat doen in het geloof dat de andere dingen hun dan erbij gegeven zullen worden (Mt 6:33). Gelukkig zijn zij die tegen hoop op hoop blijven geloven en die gehoorzamen in vertrouwen op Gods voorzieningen.

Dit is wat God wil: dat wij met het weinige dat wij hebben naar de Heer Jezus gaan. Het is, zoals iemand eens zei: ‘Weinig wordt veel als God erachter staat.’ We zien dat ook bij de wonderbare spijziging. Wat betekenen een paar broden en een paar vissen voor zoveel duizenden mensen (Jh 6:9)? Geef het maar aan de Heer. Hij deelt ervan uit, zodat ieder wordt verzadigd en er zelfs nog overblijft voor anderen (Mt 14:20).

Als we het huis van de weduwe mogen zien als een plaatselijke gemeenschap van gelovigen vol zwakheid, dan geeft dit tafereel ons een bemoediging. We zien dat God daar toch wil werken door middel van het weinige dat er is. Het is “de dag van de kleine dingen” (Zc 4:10) en van “kleine kracht” (Op 3:8).

De volle kracht van de Heilige Geest van het begin, toen Hij werd uitgestort (Hd 2:1-4), is er ook vandaag nog steeds (1Ko 2:12; Gl 5:16; 25), maar wordt door de ontrouw van de gemeente niet meer ten volle verwerkelijkt. Toch is er nog steeds “een handvol”, “een beetje”. Dat zal nooit verdwijnen zolang de gemeente op aarde is en er plaatselijk gelovigen zijn die geloven in de Heer Jezus en Zijn werk en in de kracht van de Geest.

Het meel en de olie worden vermenigvuldigd. Deze vermenigvuldiging vindt plaats door het meel en de olie te gebruiken. De vrouw ondervindt de waarheid van het woord: “Er zijn er die mild uitdelen en nog meer ontvangen” (Sp 11:24a). Het tegenovergestelde is ook waar. Er kan overvloed zijn, maar als die tot eigen nut wordt gebruikt, zal God erin blazen en wordt het weinig (Sp 11:24b; Hg 1:9; Hg 2:17).

De weduwe ontvangt een profeet in de naam van een profeet en ontvangt daarvoor het loon van een profeet (Mt 10:41). Ze zal zich er niet over hebben beklaagd dat er zo weinig is, want ze ervaart dag aan dag de aanwezigheid ervan en daar leeft ze van. Ze zal zich elke dag erover hebben verbaasd dat het er nog steeds is.

Het meel en de olie kunnen we geestelijk toepassen. Het meel kunnen we zien als een beeld van de Heer Jezus als Mens. Meel wordt gebruikt voor het graanoffer (Lv 2:1). Olie is een beeld van de Heilige Geest (1Jh 2:20; 27). De Mens Christus Jezus, Die God in het vlees geopenbaard is, heeft Zich op aarde volkomen door de Geest laten leiden. De Heer Jezus is door de Heilige Geest verwekt (Lk 1:35) en met Hem gezalfd (Hd 10:38). Het graanoffer is ook blootgesteld aan het vuur (Lv 2:2; 9; 14). Daarin zien we het beeld dat Hij, de ware aan God toegewijde Mens, op het kruis het vuur van Gods oordeel heeft ondergaan.

Al is er bij ons maar een klein beetje besef van de volmaaktheid van de Heer Jezus en al is er maar een beetje besef van de kracht van de Heilige Geest, als we met dit besef naar dé Man Gods, de Heer Jezus gaan, gaat Hij ermee aan het werk. Het besef van kleine kracht en het vasthouden aan de Naam van de Heer Jezus zijn kenmerken van de gemeente in Filadelfia (Op 3:8).

Te midden van het algemene verval in de christenheid is het toch mogelijk om Gods gedachten in praktijk te brengen, al is het maar met enkelen die in zichzelf zo zwak zijn. Als bemoediging zegt de Heer: “Ik kom spoedig” en roept Hij op: “Houd wat u hebt” (Op 3:11).

Copyright information for DutKingComments