1 Kings 8:10-12

De ark naar de tempel

De inwijding van de tempel vindt plaats op “het feest in de maand Ethanim”, dat is het Loofhuttenfeest. Dit feest is de grote afsluiting van alle oogstfeesten in “de zevende maand” (Lv 23:34). Dit feest wijst op het vrederijk, waar het volk in het bezit van alle zegeningen van God is, aan het einde van alle wegen van God. Wij, nieuwtestamentische gelovigen, bezitten al “alle geestelijke zegening in de hemelse [gewesten] in Christus” (Ef 1:3) en hebben daarom zoveel meer reden God te prijzen.

De ark komt in het midden van het volk en wordt vervolgens in de tempel geplaatst. De ark is sinds de dagen van Eli niet meer in de tabernakel geweest. David heeft de ark naar Sion gebracht en die geplaatst in de tent die hij ervoor had gemaakt (2Sm 6:17), terwijl de tabernakel in Gibeon was (2Kr 1:3-5). Salomo brengt de ark vanuit die tent naar de tempel.

Het opbrengen van de ark naar de tempel en de daarmee gepaard gaande offers zijn een beeld van Christus in het midden van Zijn volk, de gemeente, waar het volk Hem slachtoffers van lof en dank brengt. In 1 Kronieken 28 zien we de Geest van Christus te midden van Zijn volk door Wie David zegt wat in zijn hart was, de wens die hij had (1Kr 28:2)

De ark die zolang rondgetrokken is, is aan het einde van zijn omzwervingen gekomen en komt in de rust van de tempel. Het gaat er hier om dat priesters en Levieten hem die plaats geven. In de geestelijke toepassing wil dit zeggen dat alleen als bij ons de geestelijke voorwaarden aanwezig zijn, de Heer Jezus in het midden van ons als de Zijnen kan zijn en wij onze stem tot God in lofzegging kunnen verheffen.

De ark is in zichzelf ook een rustplaats, de voetbank voor Gods voeten. God vindt Zijn rust in de Heer Jezus en de Heer Jezus vindt Zijn rust te midden van Zijn gemeente.

Hier leidt Salomo alles. De Heer Jezus wil alles leiden door Zijn Geest. Door de leiding van Salomo krijgt de ark zijn plaats in de tempel van God. De ark wordt op zijn plaats, tot in het binnenste heiligdom van het huis, tot in het heilige der heiligen, tot onder de geweldige vleugels van de cherubs gebracht. De stangen worden er bijna helemaal, dus niet volledig, uitgetrokken. Ze worden er uitgetrokken om aan te tonen dat de reis voorbij is en de rust is bereikt. Tegelijk blijven ze nog gedeeltelijk in de ringen zitten naar het voorschrift (Ex 25:15). Dat is om te herinneren aan de voorbije reis. De Heer Jezus is in de rust ingegaan na het voleindigen van Zijn weg en werk op aarde, maar we zullen altijd herinnerd worden aan Zijn leven op aarde.

Hoe het mogelijk is dat de stangen vanuit het heilige kunnen worden gezien, terwijl de ark zich bevindt in een volledig afgesloten heiligdom, is niet duidelijk. In de geestelijke toepassing is het wel duidelijk. Het laat zien dat de gelovige de toegang tot binnen het voorhangsel heeft en daar Christus ziet (Hb 10:19).

Uit de brief aan de Hebreeën kunnen we opmaken dat er een tijd is geweest dat er drie voorwerpen in de ark waren (Hb 9:4). Hier wordt alleen gesproken over de twee stenen tafelen van de wet. De beide andere voorwerpen hebben direct met de woestijnreis te maken – manna als voedsel en de bloeiende staf als de werkzaamheid van de hogepriester –, maar de reis is hier voorbij. De wet blijft zijn betekenis houden, ook in het vrederijk. De volkomen wil van God blijft in eeuwigheid. Ook de Heer Jezus blijft de afhankelijke Mens, in Hem blijft de wil van God volkomen aanwezig.

In de 1Kn 8:10-11 worden we aan twee gebeurtenissen herinnerd die op elkaar lijken. Het betreft de inwijding van de tabernakel (Lv 9:23-24) en de uitstorting van de Heilige Geest (Hd 2:2). Nu krijgt de tempel zijn betekenis. God neemt Zijn intrek in de tempel als Zijn woonplaats. Zo is de Heilige Geest gekomen om te wonen in de gelovige individueel, maar ook om de gemeente te vormen, om de leden als geheel te vormen “tot een woonplaats van God in [de] Geest” (Ef 2:22).

Salomo zegent het volk

Salomo begint met iets te zeggen dat kenmerkend is voor het Oude Testament en wat staat tegenover het Nieuwe Testament. Voor Salomo woont de HEERE in donkerheid en dat terwijl God licht is. Maar God is ook liefde en juist daarom woont Hij in donkerheid, want als Hij Zijn licht zou laten zien, zou dat het einde van het volk en de mens betekenen. Vandaar dat de voorhang er is, waarachter Hij Zich heeft teruggetrokken. Dat is in de gemeente niet meer zo. Daar woont Hij in Christus, in Wie Hij tot de mens komt.

Salomo zegent het volk (1Kn 8:14). Hij is hier de koning-priester, want zegenen doet de priester. We zien dat bij Melchizedek (Gn 14:18-19). De Heer Jezus is op volkomen wijze Koning-Priester (Zc 6:13; Hb 7:1-3).

Salomo begint ermee God te prijzen als de God Die spreekt en doet (1Kn 8:15). Wat Zijn mond spreekt, brengt Zijn hand tot uitvoering. Hij heeft tot David gesproken over zijn verkiezing. Hij heeft geen stad, maar David verkozen. Zo lijkt het alsof David een stad is, maar stad, tempel en koning zijn zo met elkaar verbonden dat David en de stad een zijn. De koning en zijn stad horen samen. De Heer Jezus is de Zoon van David en is voor eeuwig met Jeruzalem verbonden.

Salomo spreekt vaak over de Naam van de HEERE. De naam drukt uit wat iemand is of moet zijn. Zijn Naam drukt Zijn hele heerlijkheid uit. De troon van de HEERE laat zien Wie de troon heeft opgericht. De troon van David laat zien wie er op de troon zit. De troon van Israël laat zien waarover wordt geregeerd.

Het verbond ligt in de ark, vastgelegd en vertegenwoordigd in de twee stenen tafelen (1Kn 8:21).

Copyright information for DutKingComments